423
19 SEPTEMBER 1962.
troleren.
De stichtingen hebben temaken meteen grote groep jonge men
sen die uit alle geledingen van de maatschappij voor langere tijd
in de strijdkrachten zijn samengebracht. Een betere gelegenheid
tot vorming van de geest als even bedoeld is niet denkbaar, omdat
deze groep na enige tijd als burger de samenleving weer ingaat en
hier zeker een mogelijkheid bestaat, dat men de opgedane ideeën
van geestelijke weerbaarheid zal uitdragen.
Bovendien hebben wij toch ook verplichtingen tegenover het
grote garnizoen, dat we in onze stad mogen huisvesten en dat we
toch niet gaarne zouden missen.
Het geestelijk vormingswerk raakt derhalve wel heel dicht de
belangen van onze gemeente, zodat er z. i. een subsidiërende taak
van de gemeente ligt.
Het is op grond van vorenstaande, dat hij het college zou wil
len vragen het gedane subsidieverzoek opnieuw in overweging te
nemen en een voorstel te doen alsnog voor 1962 een subsidie toe
te kennen. Een volgend jaar kan de kwestie dan opnieuw bezien wor
den aan de hand van door de minister van defensie nog te nemen
beslissingen.
Mevrouw VAN MIERLO kan veel wat de heer Van Gastel naar
voren heeft gebracht onderschrijven. Zij is echter van mening dat
nu de minister van defensie de subsidiëring der geestelijke verzor
ging in al haar facetten opnieuw in studie wil nemen, beter kan
worden gewacht op het resultaat van deze studie.
Wethouder VAN BOXTEL kan eveneens vele punten van over
eenkomst in het betoog van de heer Van Gastel aanwijzen, alleen
liggen de conclusies van de heer Van Gastel en hem iet of wat uit
elkaar. Spreker sluit zich echter gaarne aan bij wat mevrouw Van
Mierlo zei.
Ten aanzien van de conclusie van de heer Van Gastel gaan de
gedachten uit elkaar daar hij aanneemt dat de gemeente moet sub
sidiëren. Dit doet niets af aan de verdienste van de redenering van
de heer Van Gastel.
Burgemeester en wethouders zijn ook van oordeel dat het gees
telijk vormingswerk onder de militairen een belangrijk initiatief
is, maar zij zien het belang te ver van het gemeentebelang om
tot subsidiëring voor te stellen. Hij gelooft niet dat de relatie ge
meente - garnizoen tot subsidieverlening moet leiden. Dat Breda
een garnizoen heeft is een gegeven, Breda zonder garnizoen is on
denkbaar.
Hij ziet voor de gemeente geen gronden waarom zij moet sub
sidiëren, dit is rijkstaak. Hij meent te moeten blijven staan op het
standpunt van burgemeester en wethouders zoals het in het pread
vies is neergelegd. Bedacht moet tevens worden dat het rijk niet
onbelangrijke bedragen in dit werk steekt. Hij wil, evenals me
vrouw Van Mierlo, het resultaat van het onderzoek van de minister
afwachten.
De heer VAN GASTEL onderschrijft de stelling van wethouder
Van Boxtel dat subsidiëring niet moet worden gekoppeld aan het feit