46 17 JANUARI 1962 zwemnota. Zij acht een achterstand van op het landelijk gemiddelde, ongeacht nog het niet kunnen deelnemen van V.H.M.O., ULO, Nijver heidsonderwijs en levensscholen, verontrustend. Uit uw antwoord op deze vragen is wel gebleken dat ook u deze situatie bijzonder veel zorg baart en dat u in het investeringsplan ruimte opent voor 3 instructiebaden. Het is toch wel bijzonder teleurstellend dat deze instructiebaden, waarvan er 1 bedoeld is in Breda-Noord, eerst in 1970, dus na 8 jaren, aan de beurt zullen komen, tenminste in uw gedachtengang. Dat de sporthal reeds thans voor realisatie in aanmerking komt verheugt me, doch het moet me van het hart dat de zwemsport, voor wat betreft het sportzwemmen en de instructiebaden, wel als stiefkind wordt behan deld, vooral gezien de schrikbarende achterstand. Op een of andere wijze, of door het verkrijgen van meer financiële armslag of door een andere planning in uw investeringsplan, zouden meer objecten als voren bedoeld eerder in uitvoering moeten komen. Vrijetijds besteding en de zorg voor onze jeugd worden op voortreffelijke wijze gediend door de zwemsport. Als 4e mogelijkheid om voor toepassing van artikel 10, 2e lid, van de Financieringswet in aanmerking te komen, is nog genoemd: de bodem gesteldheid van de gemeente; wat hiervan de juiste betekenis is weet ik niet. Als men hiermee bedoelt dat de stad vanwege de drassige bodem op palen is gebouwd zoals Amsterdam, dan zullen wij hieraan geen rechten kunnen ontlenen, al wordt dan hier en daar nog weieens geheid in onze stad. Mocht men er echter mee bedoelen dat alle gronden welke de gemeente moet kopen bestaan uit dure tuingronden, dan meen ik dat ook Breda hier aan een recht kan ontlenen. Gezien echter dat de aankopen van deze gronden later toch weer rendabel worden gemaakt, behoudens dan voor die gronden welke voor openbare voorzieningen, zoals sportvelden, parken etc. nodig zijn, neem ik aan dat hier voor onze stad geen mogelijkheid zit voor toepassing van artikel 10, 2e lid. Ik meen hiermede duidelijk te hebben gemaakt dat voor ons gemeente bestuur alle reden bestaat om bij de rijksoverheid aan te dringen op toe passing van artikel 10, 2e lid, verfijning van de uitkeringsschaal, en niet alleen voor de realisatie van de waterafvoerleiding en de spoorwegwerk zaamheden. Mocht uw college, ondanks alle redelijke argumenten, er niet in slagen voldoende financiën uit de zogenaamde verfijningen te verkrijgen, dan blijft nog de mogelijkheid van artikel 12 n.l. de aanvullende bijdrage. In de nota van aanbieding wordt dit artikel 12 het vagevuur genoemd. Onze fractie zou gaarne willen worden ingelicht over de grote bezwaren welke aan dit zogenaamde vagevuur verbonden zijn. Zij verwerpt n.l. zonder meer deze mogelijkheid niet als uw college daardoor in staat gesteld zou worden de achterstand in ons voorzieningspeil en onze culturele equipage in te halen, mits wij niet de kans lopen dat de voorwaarden van de minister ons zouden nopen andere belangrijke zaken achterwege te laten. In het algemeen acht onze fractie voor de meeste stervelingen het vagevuur in bovennatuurlijke zin een betrekkelijk gangbare instelling, waarvan veelvuldig gebruik zal worden gemaakt en waaruit we tenminste de kans lopen gelouterd te worden ontslagen, waarna we er beter van zullen worden. Zou dit met artikel 12 volgens de financiële verhoudingswet ook niet zo kunnen zijn, zodat we na 3 jaar blijvend een hogere uitkering kunnen bereiken?

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 46