54 17 JANUARI 1962 die nu hopelijk spoedig verwezenlijkt zullen worden is de nodige ruimte voor de overige sportvoorzieningen eerst in latere jaren gereserveerd. Dat deze voorzieningen pas in 1969 weer aan bod komen is moeilijk aanvaard baar. Is hierbij op enigerlei wijze rekening gehouden met de behoefte raming m.b.t. de benodigde sportterreinen, die is opgenomen in de sport- nota 1959? Restauratie van het gebouw Justinus van Nassau staat voor 1966 op het investeringsplan. Hoe is dit overeen te brengen met de mededeling in het antwoord op het centraal rapport dat deze restauratie wacht op afgifte van de rijksvergoeding? Op grond van welke overwegingen is aan te nemen dat vanaf 1967 1.000.000.minder voor wegen gepland behoeft te worden dan voor de jaren 1962—1964? T.a.v. de kosten van aanleg van straatverlichting in de nieuwe wijken stellen burgemeester en wethouders voor om deze in het vervolg door te berekenen in de kostprijs van de grond. Wat de consequenties hiervan voor de grondprijs zullen zijn, wordt in de nota niet medegedeeld. Kunnen burgemeester en wethouders hierover aan de raad een globaal inzicht verschaffen? Niet duidelijk is waarom het zwembad „Wolfslaar" en de verbouwing van „De Beijerd" opgenomen zijn in plan C (Bijzondere projecten waar van wordt aangenomen dat zij gedeeltelijk rendabel zijn), terwijl b.v. het combi-bad, de sporthal ett de schouwburg in plan B staan. (Bijzondere projecten waarvan bij voorbaat is aan te nemen, dat de daaruit voor vloeiende lasten volledig ten laste van de gemeente komen). Van de plannen om het Sportfondsenbad uit te breiden met een instruc- tiebad en de plannen voor een nieuwe huisvesting van de Zang- en Muziekschool wordt in de nota geen melding gemaakt. Zijn aan de uit voering van deze plannen geen financiële consequenties voor de gemeente verbonden? Na al deze vragen over het investeringsplan, nog enkele algemene opmerkingen. De opzet van het plan is zodanig dat er van uit gegaan is dat de gemeente Breda in de komende 10 jaar niet over voldoende middelen zal kunnen beschikken om al die openbare voorzieningen te realiseren welke noodzakelijk zijn om de stad op een redelijk voorzieningsniveau te brengen. Dit heeft geleid tot beperking op onderdelen van het plan en temporise ring van de uitvoering der projecten. Als qevolq van het uitspreken van preferentie voor de afvoerleiding naar Moerdijk en de spoorwegwerken waarvoor inderdaad veel te zeggen is moest zodoende een aantal andere naar mijn oordeel evenzeer noodzakelijke voorzieningen verschoven worden naar een later tijdstip. De uitvoeringsperiode is van 10 op 15 jaar gesteld. Door dit laatste is het plan er niet reëler op geworden. Het ramen van kosten voor de periode van 1972 t.e.m. 1976 heeft m.i. zeer weinig waarde. Dat de geraamde middelen zeer krap zijn blijkt, behalve uit de beperking en temporisering, uit het geheel ontbreken van een post onvoorzien voor de jaren 1963 t.e.m. 1966 en voor 1968. Hierbij moet dan nog in aan merking worden genomen dat de geraamde investeringscapaciteit is ver kregen door beperkingen op de overige gewone dienst. Ëen lichtpunt is dat voor 1962 2 miljoen gulden meer dan de jaarlijkse investeringscapaciteit van 9b£ miljoen gulden wordt geraamd, op grond van een aantal „meevallers". Indien de gemiddelde investeringscapaciteit voor de komende 10 jaren op dit bedrag van 11 Yl miljoen gulden gebracht zou kunnen worden, dan lijkt mij dat méér overeen te komen met de in onze stad bestaande behoeften dan het thans geraamde gemiddelde bedrag. Of daar enige kans op bestaat, is thans nog geheel een open

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 54