563
12 DECEMBER 1962.
- Door verschillende oorzaken - andere woonbehoeften en verlaging
van de gemiddelde gezinsgrootte, ook als gevolg van het ouder
worden der bevolking - zijn er verhoudingsgewijs, steeds meer
woningen nodig;
- Over enkele jaren - verwacht wordt rond 1965 - zal de geboorte
golf van de na-oorlogse jaren tot uiting komen in een vergroot
aantal huwelijken;
- De noodzakelijke sanering en andere stedebouwkundige ontwik
kelingen nopen tot afbraak van een aantal woningen;
- Het zijn van centrum-gemeente, met zijn vele bijzondere taken
op tal van gebieden, heeft tot gevolg, dat Breda veel mensen van
buiten de gemeente aantrekt of zou moeten kunnen aantrekken.
Uit de statistische gegevens van 1 februari van dit jaar, samen
gesteld door de sociografische dienst van de gemeente blijkt, dat
net vestigingsoverschot der gezinnen in de jaren 1956-1960 een da
lende tendens vertoonde, mogelijk als gevolg van het destijds ge
voerde huisvestingsbeleid.
In 1961 kon weer een toenemende stijging van het vestigings
overschot worden geconstateerd.
In de periode 1956-1961 bedroeg het vestigingsoverschot toch
nog 636 gezinnen. Dat is nog een vestigingsoverschot van méér dan-
100 gezinnen per jaar.
Als we dit alles overwegen, moeten we vaststellen, dat Breda
voor een onmogelijke opgave staat, tènzij in de komende jaren
beduidend meer woningen kunnen worden gebouwd. Bij de verde
ling van het beschikbare woningwetcontingent dient naar onze me
ning rekening te worden gehouden met alle hier genoemde facto
ren.
We zijn er ons wel van bewust, dat de verdeling van het be
schikbare contingent voor gedeputeerde staten een bijzonder deli
cate aangelegenheid is - en het is de vraag of de toewijzing aan
Brabant voldoende is - maar wij willen Uw college met nadrukver-
zoeken, op grond van de bijzondere situatie onzer gemeente, bij
gedeputeerde staten een ruimere toewijzing te blijven bepleiten.
Sprekend over de woningnood lijkt het me noodzakelijk ook een
enkel woord te zeggen over het huisvestingsbeleid. Ik behoef daar
over niet uitvoerig te spreken, omdat Uw college in het antwoord
op het centraal rapport uitvoerige inlichtingen - ik mag wel zeg
gen een verantwoording van het beleid - heeft gegeven.
Ik kan U zeggen, dat we ons met dit beleid in het algemeen
wel kunnen verenigen. Eén passage uit Uw antwoord heeft echter
mijn bijzondere aandacht getrokken.
In die passage wordt gezegd, dat Uw college geen aanleiding
vindt om het geliberaliseerde huisvestingsbeleid te wijzigen, te
minder waar het zich laat aanzien, dat institutionele beleggers
bereid zullen zijn, de toewijzing van een deel van hun woningbe-
zit, bij vrijkoming van bewoning, aan Uw college over te laten.
Ik meen, dat het de raad gemakkelijker zal vallen het gelibe
raliseerde huisvestingsbeleid ook nu te onderschrijven, indien het
overleg met de institutionele beleggers tot een gunstig resultaat
leidt. Als namelijk geen gunstig resultaat wordt verkregen, lijkt
me een nader beraad over het huisvestingsbeleid toch noodzakelijk.