17 JANUARI 1962
57
industrieel ontwikkelingsplan voor West-Brabant, dat zeer binnenkort
gereed zal zijn, kan zijn fractie wel begrip hebben. Ook wij zijn van oordeel
dat het gemeentelijk welvaartsbeleid zeker niet in de laatste plaats van
een stad met een belangrijke streekfunctie afgestemd dient te zijn
op de behoeften en belangen van de gehele streek. Een dergelijk begrip
voor bovengemeentelijke belangen mag echter niet vertraagd werken op
het nemen van de zo noodzakelijke maatregelen. In dit verband is het
teleurstellend om in het antwoord op het centraal rapport te moeten lezen
dat het ontwikkelingsplan langer is uitgebleven door de te geringe capaci
teit van het wetenschappelijk onderzoekapparaat van de WEB, als gevolg
van het feit dat tot nu toe slechts vijf gemeenten een subsidie hebben
toegekend. De voorstellen die burgemeester en wethouders aan de raad
zullen doen, mede naar aanleiding van het ontwikkelingsplan van de
WEB, ziet mijn fractie met grote belangstelling tegemoet.
Op een vraag in het centraal rapport, welke maatregelen genomen
dienen te worden om de recreatieve uitrusting van de stad en zijn naaste
omgeving te verbeteren, verwijzen burgemeester en wethouders eveneens
naar een binnenkort te verschijnen rapport van een bovengemeentelijk
orgaan, n.l. het landschapsplan dat wordt opgesteld door de Groen-Com-
missie van het Overlegorgaan Planologische Vraagstukken. Zal in dit
plan ook ruime aandacht worden besteed aan het treffen van voorzieningen
voor het z.g. sociaal toerisme? Ligt het in de bedoeling van burgemeester
en wethouders om deze beide plannen t.z.t. aan de raadsleden toe te
zenden?
Het op ruime wijze aan de raadsleden ter beschikking stellen van
documentatiemateriaal zoals dit thans geschiedt, wordt door mijn fractie
op hoge prijs gesteld. Ik denk daarbij bijv. aan het volledig afdrukken
van de financiële-verhoudingswet 1960 in de nota van aanbieding, de
toezending van het E.T.I.-rapport en de sociografische documentatie. De
uitgebreide voorlichting die de raad op gezette tijden in de vorm van
nota's over belangrijke problemen ontvangt, is eveneens een uiting van
het goede samenspel dat tussen het college van burgemeester en wethou
ders en de raad bestaat. Ik wil niet nalaten ook op deze plaats nog eens
de grote waardering uit te spreken die mijn fractie heeft voor de arbeid
door burgemeester en wethouders in het afgelopen jaar in het belang van
de gemeente verricht. In deze waardering dient ook het gemeentepersoneel
te worden betrokken, waarbij ik ditmaal in het bijzonder toch wel het
personeel van de brandweer wil noemen.
Tussen de verschillende fracties bestaat over het algemeen een goede
verstandhouding. Van scherpe politieke tegenstellingen is hier in de
raad in het afgelopen jaar geen sprake geweest. Wellicht is het ontbreken
van politieke strijdpunten van enige betekenis mede een gevolg van de
geringe gemeentelijke autonomie. Nu leeft in deze raad sterk het besef
dat, willen wij in het belang van de gemeente zoveel mogelijk bereiken,
een goed samenspel een eerste vereiste is.
Dat hier sprake is van een algemene tendens, kan worden geïllustreerd
met een opmerking over het woningbouwbeleid van het huidige kabinet,
gemaakt door de voorzitter van de Nationale Woningraad, de heer
In 't Veld (a.r. wethouder van Amsterdam), op het laatste congres van
dit instituut. Volgens het verslag in „Het Vrije Volk" van 23 oktober 1961
heeft de heer In 't Veld daar gezegd: „Het bouwbeleid ligt helaas in de
politieke sfeer. Als de gezamenlijke gemeentebesturen de verdelingen kon
den maken tussen woningwetwoningen en particuliere bouw, zou het er
heel anders uitzien. De gemeentebesturen worden namelijk dag in dag uit
geconfronteerd met de feitelijke behoeften".
Het op de achtergrond raken van politieke tegenstellingen hier in de
raad is naar mijn mening ook een gevolg van een zekere evolutie die