12 DECEMBER 1962.
574
verplicht is om de gehele ruimte vrijwel onmiddellijk te benut
ten, dan zou dit m. i. wijzen op een totale mislukking van de
oorspronkelijke opzet van de financiële verhoudingswet.
Het is overigens nog wel interessant om op te merken dat in
de nota van aanbieding (pagina 13) staat vermeld dat blijkens de
voorlopige berekeningen de dienst 1961 zal sluiten, dan wel een
gering nadelig saldo zal vertonen, waarvoor zekerheidshalve een
bedrag van 400.000,- wordt aangehouden. Hetgeen dan be
reikt is ondanks het feit dat bij de inkomsten een bedrag van
1. 320. 000, - niet gerealiseerd kon worden'. Kunnen burgemees
ter en wethouders aangeven welke belangrijke meevaller" daar
tegenover staat
Bestaat er dus enerzijds nog onzekerheid t. a. v. de beschikbare
middelen uit het gemeentefonds (weliswaar zo goed mogelijk
opgevangen door de prognose 1962), met daarnaast de overtui
ging dat niet voldoende middelen worden beschikbaar gesteld,
anderzijds plaatst de financiële verhoudingswet 1960 de ge
meente voor de noodzaak te komen met een sluitende begroting.
Het onvoltooide van de nieuwe regeling blijkt hieruit duidelijk.
Een sluitende begroting is noodzakelijk om binnen het raam van
de nieuwe wet zoveel mogelijk te komen tot een eigen beleid.
Het biedt de mogelijkheid tot vlotte goedkeuring van de be
groting door gedeputeerde staten, zoals in 1962 is gebleken. Dit
op zijn beurt is weer één van de voorwaarden waaraan voldaan
moet worden, wil de planning volgens de begroting binnen een
redelijk tijdsbestek gerealiseerd kunnen worden, hetgeen voor
een stad als Breda, die op het terrein van een aantal voorzienin
gen door zijn snelle groei is achtergebleven, zo zeer noodzake
lijk is.
Teneinde de begroting voor 1963 sluitend te maken, hebben
burgemeester en wethouders zich genoodzaakt gezien een aantal
maatregelen aan de raad voor te stellen die offers zullen vragen
van de burgerij. Zij achten de te treffen maatregelen ingrijpend,
doch gezien de grote belangen die op het spel staan, verant
woord. De meeste van deze maatregelen kunnen beschouwd wor
den als verhogingen van de plaatselijke belastingen, binnen het
raam van de nu reeds aanwezige mogelijkheden. De thans aan
wezige "vrije marge" is hiermede naar het oordeel van mijn frac
tie voor een belangrijk deel benut. Voor toekomstige begrotin
gen biedt deze weg dan ook weinig uitzicht. Het is veeleer te
zien als een lapmiddel dat in de huidige overgangsfase m. b. t.
de gemeentefinanciën dienstbaar kan worden gemaakt. Burge
meester en wethouders zijn stellig hetzelfde oordeel toegedaan,
want op pagina 3 van het antwoord op het centraal rapport staat:
"Wij realiseren ons dat de thans te treffen maatregelen niet in
deze omvang kunnen worden herhaald". Er wordt daarbij zelfs
gezinspeeld op de mogelijkheid dat in volgende jaren een be
roep moet worden gedaan op een aanvullende bijdrage uit het
gemeentefonds.
De te treffen maatregelen omvatten in het totaal een bedrag
van f 927.400,-. Evenals het college van burgemeester en wet
houders is mijn fractie van oordeel dat een tekort van deze om-