60
17 JANUARI 1962
Memorie van Antwoord op de financiële-verhoudingswet 1959, luidende:
„Financiële zelfstandigheid der gemeenten in absolute zin, zo, dat elke
gemeente in haar financiële doen en laten geheel vrij is, geheel naar eigen
inzicht en kunnen voorzieningen treft of achterwege laat, is, daar zal
ieder het wel over eens zijn, niet meer mogelijk en trouwens ook vroeger,
zij het met graduele verschillen en op het ene gebied meer dan op het
andere, niet mogelijk geweest.'
De grote moeilijkheden voor de gemeenten na de oorlog zijn de aan
rakingspunten, welke de gemeentefinanciën hebben met de financieel-
economische en monetaire politiek der centrale regering en aan de
andere zijde de plicht van de gemeente, om het verzorgingspeil, dat tijdens
de bezetting in zo hoge mate gedaald was, op te voeren en tal van
belangen, welke een bijzonder snelle maatschappij-ontwikkeling nu eenmaal
bracht, met kracht en met spoed te behartigen.
Het ontplooien van al deze activiteiten bracht voor zeer vele gemeenten
financiële problemen van groot formaat mede. Reeds dadelijk na mei
1945 bleek daarbij wel het grootste probleem te zijn: de financiële verhou
ding tussen rijk en de gemeenten. Het is tot heden een lijdensweg geweest,
vooral om dat de gemeenten niet steeds tijdig op de hoogte waren en
verzekerd van de zo hoog nodige uitkeringen van het rijk. Het was niet
te verwonderen, dat men in gemeentelijke kringen de term „wij varen in
de mist" gebruikte. Op meer dan één moment mocht men aldus spreken.
Het systeem van de zogenaamde subjectieve uitkeringen werkte deze
beeldspraak in de hand.
Het ontwerp van de financiële-verhoudingswet 1959 is op 12 juli
1961 tot wet verheven. Deze nieuwe financiële regeling is beslist een
winstpunt in de bestuurssector, waarin de gemeente zich beweegt. Een
bespreking van de voor- en nadelen van het door de Staten-Generaal aan
vaarde wetsontwerp kan hier achterwege blijven, doch wel moge er op
gewezen worden, dat bij de nieuwe regeling iedere gemeente precies weet
waar zij aan toe is bij de samenstelling der begroting en dat thans van
toepassing is: Zet de tering naar de nering.
Het verheugende bij de nieuwe financiële regeling is onder andere,
dat de Vereniging van Nederlandse Gemeenten bij de uitvoering van de
regeling een taak zal krijgen. Zij zal de raad van gemeentefinanciën samen
stellen en dit college zal wat zijn stemhebbende leden betreft, geheel
bestaan uit gemeentelijke vertegenwoordigers. Na de totstandkoming van
bedoelde regeling is het wetsontwerp betreffende de wegenfinanciering
verschenen. Ook de verschijning van dit wetsontwerp is zeker te waar
deren, al is in dit ontwerp wellicht nog niet aan alle wensen voldaan.
Het is anderzijds te betreuren, dat, waar elke gemeente het verzorgings
peil wil handhaven, en zo mogelijk verhogen, tot heden een wetsontwerp
inzake de uitbreiding van het gemeentelijk belastinggebied nog niet is
verschenen.
Nu de financiële-verhoudingswet tot stand is gekomen, blijkt intussen,
dat de financiële consequenties van de nieuwe regeling nog niet in volle
omvang kunnen worden overzien. Er mag echter op worden vertrouwd,
dat op korte termijn al de gegevens, voortvloeiende uit de nieuwe wet,
beschikbaar zullen zijn.
Wij staan voor een nieuw tijdvak in de geschiedenis der gemeente
financiën. Moge dit tijdvak getuige zijn van een goede samenwerking
van rijk en gemeenten en moge dat tijdvak tevens haar bijdrage schenken
aan grotere financiële zelfstandigheid der gemeenten.
Hierbij zal ook de aanvaarding van het kortgeleden ingediende wets
ontwerp, waarbij de gemeenten rechtstreeks onder bepaalde algemene
voorwaarden zich tot de kapitaalmarkt kunnen wenden, een belangrijke
bijdrage vormen. Hiermede komt een einde aan het leven van het