64
17 JANUARI 1962
voor het vele goede werk, dat door de Industrie N.V. reeds is verricht
en met veel waardering voor de moeite en de tijd door betrokkenen daar
aan besteed, meen ik toch, dat wij als raad aan de Industrie N.V. alléén
niet voldoende hebben.
Het scheppen van een gunstig industrialisatie-klimaat en de aquisitie
is een taak van de raad en kan niet in zijn geheel gedelegeerd worden
aan een N.V. De raad behoudt zijn eigen verantwoordelijkheid.
In dit verband is het bijzonder verheugend, dat wij beschikken over
het E.T.I.-rapport en bovendien, dat wij participeren in de stichting
„Welvaartsbevordering Groot West-Brabant". Met belangstelling zie
ik de rapporten van die Stichting tegemoet. Het samenwerken van de
gemeenten in streekverband is bepaald toe te juichen, waarbij ik mij echter
afvraag, of het niet gewenst zou zijn deze samenwerking uit te breiden
tot een groter gebied. Ik stel mij voor, dat een samenwerking binnen de
streek identiek aan de samenwerking binnen V.V.V.-verband tot betere
resultaten zou leiden.
WONINGNOOD EN WONINGBOUW
Een punt van verontrusting in onze gemeente is de nog altijd heersende
woningnood. Nog steeds is het niet mogelijk, dat aan iedereen voldoende
woonruimte wordt toegewezen. In de vorig jaar behandelde nota betref
fende het huisvestingsbeleid is aangenomen, dat een woningproduktie van
90C woningen haalbaar zou zijn en ik meen zelfs, dat er een verwachting
is uitgesproken, dat dit aantal tot 1D00 zou kunnen stijgen. Het is niet
onwaarschijnlijk, dat het streefgetal van 900 woningen voor 1961 een
niet haalbare trek zal blijken te zijn. Blijkens de ons vanmiddag verstrekte
gegevens is gebleken dat in 1961 geen 900 woningen gebouwd zijn. Over
ae oorzaken daarvan en het nagaan van de mogelijkheden om tot een
zo groot mogelijke produktie te komen, hopen wij bij de behandeling van
het betreffende hoofdstuk nog wel nader in te gaan. Thans wil ik reeds
vragen of er al reden voor is uw standpunt t.a.v. de systeembouw te
wijzigen.
VERKEER
Een andere belangrijke zaak, welke de gemeenten dagelijks bezig houdt,
is het verkeer. Wij gebruiken het woord „verkeer" om de relaties van
de mens met de hem omringende wereld uit te drukken; wij spreken
van „vervoer" als wij het oog hebben op de middelen om mensen en
goederen van de ene plaats naar de andere te brengen. Dit overwegende
en daarbij in acht nemende hoe de laatste vijftig jaren de techniek de
ontwikkeling van de diverse vervoermiddelen heeft bevorderd, zal hei geen
verbazing wekken, dat ten aanzien van het verkeer vele vragen moeten
rijzen en dat verscheidene van die vragen emotioneel zijn geladen. Elk
gemeentebestuur komt ten aanzien van het verkeer voor talrijke vragen
te staan, bijvoorbeeld: de aanleg en het onderhoud van de grote ver
keerswegen, de maximum-snelheid, parkeerplaatsen met of zonder parkeer-
meters, T of Y aansluitingen, de geschiktste straatverlichting, enz. Dit zijn
maar enkele punten, maar zij tonen wel reeds voldoende aan met hoevele
kleine aangelegenheden een gemeentebestuur voortdurend wordt gecon
fronteerd. Bij dit alles mag men niet vergeten, dat de praktijk van het
verkeer en het vervoer elke dag nieuw is en ook vaak onverwacht.
Om het hoofd te kunnen bieden aan de oplossing van al deze vraag
stukken, is een slagvaardig beleid vaak nodig. Ik meen, dat aan die
slagvaardigheid nog wel eens te kort wordt gedaan.