645 13 DECEMBER 1962. ding-maatschappij namelijk 0,05 per m3 meer voor het over- verbruikdan bij de gemeente Breda het geval is. Spreker verzoekt in dit opzicht de tarieven gelijk te trekken. De heer LOUS kan met het voorstel tot verhoging van de wa tertarieven meegaan; dit op grond van het streven naar een slui tende begroting. Het is een fiscale maatregel en deze houdt als zodanig in het geheel geen rekening met de financiële draagkracht. Met name denkt spreker hierbij aan de grotere gezinnen. Deze gezinnen zijn juist grote waterverbruikers. Spreker verzoekt daar om de gezinsreductieregeling op dit punt te herzien. Is het moge lijk deze te verdubbelen In de begroting is voor gezinsreductie 15.500,- uitgetrokken; dit bedrag zou wat spreker betreft ge rust mogen worden verdubbeld. De heer VAN DER WERFF zegt het volgende: In feite valt deze tariefswijziging uiteen in: le. een wederom integraal laten betalen van de werkelijk gehe ven prijs per eenheid door de gemeentenaren van het conces siegebied van de N.V. Waterleiding Maatschappij Noord- West-Brabant; 2e. een verhoging voor de verbruikers van het eigen gemeentelijk bedrijf tot dezelfde prijs per eenheid. Deze laatste verhoging wordt niet gewettigd door eisen van ren tabiliteit van het eigen gemeentelijk bedrijf. Wij zijn het er im mers over eens dat het woord "rendabel" of "rentabiliteit" in de gemeentelijke bedrijfshuishouding nooit gebruikt dient te worden in de zin van "winstgevend", maar uitsluitend in de betekenis: integraal alle kosten vergoedend of opbrengend. De gemeente steekt in zijn bedrijven immers geen kapitaal ten einde er bij wijze van spreken een flinke dividend-uitkering van tegemoet te kunnen zien. Daarvoor zou dit kapitaal dan toch ook te weinig risicodragend zijn. Ik stel dit hierom zo expliciet: op sommige plaatsen in het antwoord op het centraal rapport, evenals in het antwoord van de wethouder op de algemene beschouwingen, krijg ik de indruk dat het college van burgemeester en wethouders de zojuist door mij gegeven omschrijving van het begrip "rentabiliteit" deelt, ter wijl ik hier natuurlijk totaal niet in wil gaan - en niemand der aanwezigen waarschijnlijk, want dan gaan we elkaar college geven-op de bedrijfseconomische gedachtenwereld in problema tiek, die een dergelijke lekenomschrijving oproept; maar daar naast vind ik in hetzelfde antwoord dan toch uitspraken, die weer een andere gedachtengang verraden. Zodra het college hier met een comparatief gaat werken, zoals bijvoorbeeld op pag. 5 ten aanzien van de branches reiniging en schouwwacht, bekruipt mij de argwaan, dat rentabiliteit ook wel eens anders wordt opge vat. In de op blz. 8 van het antwoord op het centraal rapport opgezette redenering en in de term "kostprijsbasis",of wel op pag. 56 met betrekking tot de redelijke verhouding tussen hui dige tarieven en ten laste van de gemeente komende apparaats-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 645