14 DECEMBER 1962.
667
De heer VAN DERWERFF zegt, dat de wethouder gesteld heeft,
dat de commissie een afspiegeling is van de plaatselijke activi
teiten en dat daarin een bepaalde sfeer moet groeien. Hij wil graag
nogmaals pleiten voor de opneming van een persoon in de com
missie, die niet tot een kerkgenootschap behoort. Evenals mevrouw
De Bonte had hij daarbij reeds gedacht aan iemand van de vereni
ging Humanitas. Hij is de wethouder wel erkentelijk voor diens
toezegging inzake een eventueel aan Humanitas toe te kennen
plaats. Hij wil daar te zijner tijd nog gaarne op terug komen.
Spreker is er zich van bewust, dat de keuze moeilijk zal zijn,
doch hij vindt toch, dat iemand van niet kerkelijke gelieerdheid
de gelegenheid moet krijgen om met de commissie mee te groei
en.
Mevrouw DE BONTE is blij met de toezegging van de wethou
der, dat de commissie voor uitbreiding vatbaar is. Zij staat vol
ledig achter de in de nota voorgestelde gang van zaken en heeft
het volste vertrouwen in de wethouder. Zij meent dat er in de
raad geen angst behoeft te bestaan voor niet voldoende openbaar
heid van de commissie, omdat men zich via de commissie soci
ale zaken op de hoogte kan stellen van het in de commissie be
handelde.
Terzijde merkt zij op, dat het humanisme niet verwart mag wor
den met de vereniging Humanitas. Deze vereniging is gesticht
voor hulp aan mensen, die zich daarvoor moeilijk tot een of an
dere kerkgenootschap kunnen wenden.
De uiteenzetting van de wethouder heeft haar ten volle bevredigd
en zij deelt namens haar fractie mede vertrouwen te hebben in de
goede aanpak en samenwerking.
De heer VAN CASTEREN zegt met genoegen naar de uiteen
zetting van de wethouder te hebben geluisterd. Spreker heeft zich
niet uitgesproken over de samenstelling van de commissie, om
dat hij weet dat dit een moeilijke zaak is.
Duidelijk lijkt het hem, dat in het overlegorgaan de maatschap
pelijke ontwikkeling in de stad ter sprake moet komen. Met de
wethouder is hij van mening dat de ontwikkeling maar eens af-
ewacht moet worden en hij spreekt de overtuiging uit, dat met
e commissie in de voorgestelde samenstelling, voorlopig althans,
gewerkt kan worden.
De heer NIEUWLAAT is het niet eens met de wethouder», waar
deze gesteld heeft het niet nodig te achten een plaats aan de vak
beweging in de commissie toe te kennen. Ook in de algemene
bijstandswet is voor wat de immateriële zorg betreft een plaats
ingeruimd voor de vakbeweging en hij gelooft ook dat dit rede
lijk is. Hij zou het op prijs stellen als de vakbeweging ook een
plaats in de commissie zou krijgen, omdat dan ook door de vak
beweging ingespeeld kan worden op het maatschappelijk werk in
de stad.
De heer KRAMER benadrukt, dat maatschappelijk werk een
gevoelige zaak is. Hij heeft de indruk, dat het geheel wel over-