14 DECEMBER 1962.
711
gemeente. Het belenden aan een openbare weg noemt hij een ver
keerde gradering voor het hebben van een baat.
Bovendien vraagt spreker of de verharding van de landwegen
niet met recreatieve doeleinden is geschied.
Spreker brengt onder de aandacht van burgemeester en wethou
ders dat de landeigenaren veel medewerking hebben verleend bij
wegverbreding en afsnijding van bochten in de landwegen doordat
zij gratis de nodige grond ter beschikking van de gemeente hebben
gesteld. Als dank voor dit alles krijgen zij thans de kous op de kop.
Hij betreurt het voorstel en kan niet aan de indruk ontkomen dat
de baatbelasting voor de landelijke gebieden gezocht is om tot een
sluitende begroting te komen.
Wethouder MEIJS zegt, dat hij voor zijn argumenten voor het
heffen van een precario-recht op luifels goed geholpen is door de
heer Van Caulil. Hij is hem daar dankbaar voor. Voor een terras
van een horecabedrijf zou men moeten betalen ookals er geen lui
fel boven was. Spreker gelooft dat uit dit oogpunt het voorliggende
voorstel is gemaakt. Bovendien is er bepaaldelijk gekeken naar
zakenpanden. Niet alleen voor het door de heer Van Caulil naar
voren gebrachte geval, maar ook is gedacht aan het belasten van
reclame op deze luifels. Ook de vaste kappen boven de eta
lages van winkels zijn niet alleen van economisch nut voor het
bedrijf, doordat zij zonnestralen buiten houden, maar bovendien
zijn ze over het algemeen zeer goede reclame-objecten.
Het belasten van alle panden zou spreker achter de hand willen
houden om indien nodig in de toekomst deze wijziging alsnog in
te voeren.
Het invoeren van de baatbelasting voor de landelijke gebieden
is, zo vervolgt spreker, uitvoerig toegelicht in de nota van aan
bieding van de gemeentebegroting 1963. Door het college van ge
deputeerde staten wordt op de invoering van deze belasting aange
drongen. Indertijd zijn in de landelijke gebieden wegverhardingen
aangebracht, waarin door het rijk een subsidie werd verleend. Er
zijn echter nog kosten voor de gemeente voor deze objecten over
gebleven, die thans door de invoering van de baatbelasting voor
de helft worden omgeslagen op degenen, wiens gronden belenden
aan de verbeterde wegen. Nu stelt de heer Van Caulil dat een be
paalde persoon een grote aanslag zal krijgen omdat de gronden,
door de werkzaamheden van de gemeente, belenden aan de weg
en de betreffende persoon van deze weg geen gebruik maakt. Spre
ker wil deze situatie niet ontkennen, maar hij vraagt zich toch af
hoe de eigenaar dan op zijn land moet komen: gebruikt deze soms
een polsstok.
Wanneer spreker de baatbelasting voor het lande lijk gebied gaat
vergelijken met die voor het stedelijk gebied, dan kan hij beslist
niet zeggen dat de eerstgenoemde belasting exhorbitant hoog is.
De baatbelasting in het stedelijk gebied bedraagt 2,11 per strek
kende meter, terwijl deze in het landelijk gebied slechts 0,60
per strekkende meter bedraagt.
Spreker heeft echter wel begrip voor het door de heer Biemans
gestelde betreffende de percelen, die achter de aan de weg beien-