722
14 DECEMBER 1962.
doen om hierin verbetering te brengen.
Tenslotte merkt hij op dat de heer Broeders in zijn algemene
beschouwingen gesproken heeft over een sterke lastenstijging.
Ik heb begrepen dat hij deze offers wil brengen, maar daarbij wil
hij de centrumfunctie van Breda erkend zien. Maar men mag hier
bij niet vergeten dat de keus voor het bezoeken van culturele uit
voeringen steeds groter wordt omdat ook in de omliggende gemeen
ten prima organisaties werkzaam zijn.
De heer Kroon heeft in zijn algemene beschouwingen cijfers ge
geven waaruit bleek, dat ten aanzien van het begrotingsbudget de
uitzetting van de culturele subsidies veel groter is geweest dan de
uitzetting van het totale budget. Spreker is evenwel van mening
dat men andere cijfers hiertegenover kan stellen. In 1902 werd voor
de kunst op de rijksbegroting een bedrag uitgetrokken van/ 369.000, -.
In 1962, dus 60 jaar later, was dit 16.500.000,-.
Een procentuele vergelijking leert echter dat in 1902 een hoger
percentagevan het rijksbudget aan de kunstwerd gespendeerd. Toen
was Dr. Abraham Kuyper minister-president. Spreker adviseert de
heer Kroon bij zijn grote voorganger in de leer te gaan. Bezuini
gingsmaatregelen beginnen en eindigen altijd in de culturele sec
tor. Het standpunt van de heer Kroon is hierin nooit duidelijk. Het
argument wat door hem genoemd wordt n.l. dat deze subsidies
slechts een beperkt deel van de bevolking ten goede komen is niet
doorslaggevend.
De heer KROON was niet van plan veel te zeggen, maar hij
wordt door de heer Mendes uit zijn tent gelokt. Hij heeft het be
toog van de heer Mendes met genoegen beluisterd, zoals hij dit al
10 jaar heeft gedaan. Wel heeft hij bezwaar tegen de passage dat
de culturele wagen van de gemeente tot stilstand gekomen was.
In verband hiermede wil hij opmerken dat de uitgaven in de cul
turele sector in de begroting van de jaren 1957 - 1960een enorme
stijging te zien hebben gegeven.
Dat in 1902 de kunst in de rijksbegroting een hoger percentage
beliep dan in 1962, terwijl in 1902 Dr. Abraham Kuyper minister
president was, is volgens spreker te begrijpen omdat het algemeen
bekend is dat de anti-revolutionairen de kunst een zeer warm hart
toedragen.
Dat de protestant-christelijken een afwijzende houding ten aan
zien van de cultuur aannemen is niet juist. De goedkeuring van de
uitgaven van de Beyerd en hun voorstel tot het laten vervallen van
de entrees voor de Beyerd verklaren het tegendeel.
Spreker is van mening dat de heer Mendes- wat dit betreft een
vertekend beeld heeft gegeven. Maar door goede bestuurders moet
er rekening gehouden worden met het gehele beeld van de begro
ting en niet alleen met de culturele sector.
Tenslotte, benadrukt spreker nogmaals dat het onjuist is te ver
onderstellen dat hij de culturele activiteiten zou willen afremmen.
De VOORZITTER betreurt het dat de heer Mendes een debat
gaat uitlokken. Hij zou op dit punt willen vragen niet te ver in de
geschiedenis terug te gaan.