86
18 TANUARI 1962
jaren 1959 en 1960 en heeft in ieder geval het voordeel, dat ontkomen
is aan een geleidelijke ingroei in de nieuwe situatie. Het feit garantie
uitkering is dan ook op zich niet verontrustend volgens spreker, vooral
niet, omdat het college bepaald verwacht, dat in de loop der jaren op
enige manier deze garantie-uitkering nog zal worden omgezet in een
objectieve uitkering. Van de andere kant is het feit garantie-gemeente te
zijn minder prettig bij toepassing van de zgn. „verfijningsbepaling".
De middelen, welke beschikbaar komen uit „verfijning", moeten nl.
inverdiend worden op de garantie-uitkering.
De kwestie „garantiegemeente" wil spreker samenvatten door de hoop
uit te spreken, dat Breda door de nog te nemen maatregelen tot een
beperkt bedrag garantiegemeente zal blijven met alle voordelen daaraan
verbonden en met beperking van de daaraan verbonden nadelen tot een
minimum.
Met betrekking tot de toepassing van de zgn. „verfijningen van het
schaalbedrag" zijn verschillende opmerkingen gemaakt.
Met de heer Van Bijnen blijft, volgens de wethouder, het college het
betreuren, dat dit belangrijke aspect van de nieuwe wet bij de behandeling
in de staten-generaal niet nader is gedetailleerd en uitgewerkt. Hier is
niets aan te doen, constateert hij.
Zeer recent gevoerd overleg met een lid van de raad van de gemeente-
financiën leerde burgemeester en wethouders, dat ook in dit college de
nadere uitwerking van deze bepaling van de nieuwe wet nog pas in
een zeer pril stadium verkeerde. Dit blijkt uit het feit, dat de commissie
is begonnen haar aandacht te schenken aan het kleuteronderwijs. Het
college blijft als zijn verwachting uitspreken, dat de toepassing van artikel
10, 2e lid financiële verhoudingswet, vooral voor de grotere gemeenten
van betekenis zal zijn.
Met nadruk zegt spreker, dat het college wil stellen, dat zijn ver
wachtingen vooral gebaseerd zijn op een drietal van de genoemde
gronden voor verfijning, nl. de centrum-functie, de snelle groei van de
gemeente en de industrialisatie, zonder de overige gronden als onnodig
af te wijzen of eventuele uitbreiding van de verfijningsgronden te ver
waarlozen.
De heer Van Bijnen heeft gezegd het jammer te vinden, dat op de
lijst van projecten, waarvoor bijdragen worden geraamd, de projecten
gemeentehuis en schouwburg niet voorkomen en heeft er op aangedrongen
voor deze projecten via artikel 10, 2e lid, te trachten bijdragen te
ontvangen.
Wat betreft het gemeentehuis heeft het college te dezen aanzien geen
enkele verwachting, zegt spreker.
Voor dit project zal de gemeente zeker zelf moeten zorgen. Wat de
schouwburg betreft zijn er misschien mogelijkheden via de verfijnings
grondslag. Eventuele bijdragen zullen dan echter niet specifiek voor de
schouwburg worden gegeven, doch het project schouwburg kan mogelijk
worden betrokken bij de beoordeling van de aspecten van de centrale
plaats in regionaal verband en de daaruit voortvloeiende financiële
consequenties.
De wethouder kan niet anders zeggen, dan dat het college bijzonder
attent is en blijft om de mogelijkheden, die artikel 10, 2e lid, gaat bieden,
volledig te benutten voor Breda. Het college heeft bepaalde verwach
tingen, maar de realisering daarvan wacht op de nadere regelingen, welke
nog moeten worden getroffen.
De heer Van Houten heeft in het kader van de financiële verhouding
nog gesproken over het hangende wetsontwerp voor de wegenfinanciering
en de daaruit te verwachten financiële voordelen voor Breda, waarmede
in de prognose geen rekening is gehouden. De suggestie om dit onderdeel