18 JANUARI 1962
87
„pro memorie" op te nemen is een goede gedachte meent de wethouder,
omdat Breda praktisch geen voordeel zal kunnen halen uit deze nieuwe
verdelingsregeling.
Ook heeft de heer Van Houten nog ter sprake gebracht de kwestie
van de woonplaatsbelasting en hij heeft hiermede in verband gebracht de
in 1961 getroffen maatregelen tot verlaging van het begrotingstekort en
met name de min of meer gedwongen verhoging van enkele belasting
tarieven.
Op welke wijze de verruiming van het plaatselijk belastinggebied zal
worden gerealiseerd, is nog een open vraag, terwijl ook het tijdstip van
ingang nog in het verschiet ligt. Zeker niet in 1962 en misschien gedeel
telijk in 1963.
Het lijkt spreker daarom zeker prematuur op dit moment concrete toe
zeggingen te doen om deze verruiming van het belastinggebied aan te
wenden om een bestaande belastingcapaciteit ongebruikt te laten door
verlaging van de straat- en rioolbelasting. Het lijkt hem bovendien on
gewenst in dit opzicht bij de burgerij verwachtingen te wekken, waaraan
niet kan worden voldaan.
De relatie, welke de heer Van Houten heeft gemeend te moeten leggen
tussen artikel 10, 2e lid, en het „vagevuur", acht spreker niet juist. Het
vagevuur vindt nl. zijn plaats in artikel 12 van de wet. Overigens wordt
het woord „vagevuur", volgens de wethouder, hem wel in de mond gelegd
en hij heeft dit woord inderdaad in het verleden gebruikt, maar hij is
niet schuldig aan deze benaming. De vakpers heeft dit kind de naam
gegeven, die overigens heel goed past en daarom zou hij die naam best
op zijn naam willen hebben als uitvinder daarvan.
Sprekend over het „vagevuur" gaat de wethouder nog in op de sug
gestie van de heer Van Bijnen om zonodig het vagevuur niet te schuwen
en door de loutering „er beter van te worden".
Hij is geneigd te stellen, dat deze materialistische bijgedachten kwalijk
passen in de louteringsgedachte.
Hoe het ook zij, het college staat op het standpunt, dat de stap in
het vagevuur alleen in geval van nood moet worden gedaan. Ofschoon
de werking van het „vagevuur" niet in details bekend is, meent spreker
uit de toelichting te mogen lezen, dat het verblijf in deze louteringsplaats
met name niet ten goede zal komen aan de zelfstandigheid van de
gemeente, hetgeen toch als een belangrijk facet van het stadsbestuur
moet worden gezien.
Het college wijst deze mogelijkheid niet van de hand, doch wil deze
eerst benutten, nadat het de ervaring heeft, dat een verantwoord bestuur
niet mogelijk is binnen de door hemzelf gestelde en bepaalde grenzen.
De ervaringen bij de verdere procedure, welke moeten worden gevolgd
bij de hogere goedkeuring, zullen bepalend zijn voor het vormen van een
oordeel vóór het zetten van deze stap.
3. DE ALGEMENE FINANCIËLE ASPECTEN VAN HET
INVESTERINGSPLAN
ln zijn antwoord moet de wethouder zich beperken tot de algemene
financiële aspecten van het investeringsplan. Wat de concrete onderdelen
van het plan betreft heeft hij de beantwoording van vragen moeten over
laten aan de voorzitter en aan zijn collega's.
Het investeringsplan is een logische consequentie van het in de begroting
neergelegd beleid waarbij, wat de besteding van de beschikbare middelen
betreft, een keus is gedaan, waarbij voor de investeringssector een jaarlijks
bedrag van 760.000,— is gereserveerd voor het opvangen van de
lasten van nieuwe investeringen.
De opzet van het totaalplan is sluitend zij het na bepaalde maat-