88 18 JANUARI 1962 regelen en beslissingen waarbij een behoorlijke marge voor onvoorzien in is geraamd. tij< De consequentie hiervan is, dat bij het aangenomen investeringsvolume di< en het aangenomen jaarlijks investeringsvolume, alleen mogelijkheden blij- w< ven tot onderlinge verschuiving in rangorde van de verschillende pro- ee: jecten. In de algemene beschouwingen zegt spreker verschillende malen lijl te hebben vernomen, dat bepaalde projecten een hogere urgentie ver- da dienen en dus eerder in uitvoering moeten komen doch de consequentie he daarvan verschuiving van een ander project naar later jaren is niet in een duidelijke oplossing daarbij gegeven. En de investe- vo ringscommissie èn het college hebben bij de samenstelling van het inves- c.< teringsplan de verschillende belangen afgewogen en zijn tot de thans zir voorliggende opzet gekomen, waaraan hij direct toevoegt, dat starheid de en formalisme in dit verband van het investeringsplan niet moeten voor- dii komen. Deze instelling leeft dan ook volledig bij het college en naar aangenomen mag worden ook bij de raad. sl( De opzet van het investeringsplan betekent een prettige richtsnoer bij m* de uitstippeling van het toekomstig beleid, waarvan een goed en juist w' gebruik gemaakt moet worden. Wat de beoordeling op dit moment be- oo treft, stelt hij, dat het weinig zin heeft de situatie vanaf bijv. 1970 in de besprekingen te betrekken, omdat ook naar de mening van het ve college op dat tijdstip de nodige herziening van het plan wel aan de tui orde zal zijn geweest. Uit een oogpunt van inventarisatie wordt toch inl wel de voorkeur gegeven aan een plan voor een geruime periode, waarbij 9r' de periode van 15 jaar is ontstaan door de onmogelijkheid om het totaal rei van wat het investeringsschema inhoudt op korter termijn te verwerken. be Aanvankelijk was gedacht aan 10 jaar. De heer Vis heeft gezegd, het te betreuren dat bij het plan niet een uitgewerkte tabel is gevoegd, waarin de lasten van de verschillende pro- 19 jecten per jaar zijn uitgewerkt. In dit verband meent de wethouder uit een oogpunt van beperking D1: van details, de voorkeur te moeten geven aan een gemiddeld lasten- vc percentage van 8% (gebaseerd op een gemiddelde afschrijvingstermijn pc van 30 jaar) boven een uitvoerige lasten-specificatie. Gezien de omvang van het totaalplan kan aangenomen worden dat „de wet van de grote is getallen" ook in dit geval opgaat. De gemiddelde afschrijvingstermijn ba komt ongeveer wel overeen met de ervaringscijfers op dit punt. pr Annex hieraan acht hij het cumulatief effect van de voortgezette inves- ro teringen niet voldoende zichtbaar. Spreker geeft toe, dat bedoeld cumulatief effect aanwezig is. Dit effect pr is bij de aangenomen prognose in minstens even sterke mate aan- mi wezig aan de inkomstenzijde. Enige reden voor verontrusting die ove- rigens door de heer Vis niet is gesteld is ter zake dus niet aan- de wezig. De wethouder merkt nog op, dat het gesignaleerde totaal der nieuwe he investeringen in 1971 ad 97.000.000.— en dat der vaste lasten ad w; 7.760.000.niet geheel juist is. o\ Het totaal der nieuwe investeringen moet verminderd worden met de su afschrijvingen ter zake in de jaren 1962 tot en met 1971, welke globaal gesteld kunnen worden op 16.000.000.De toename der jaarlijkse gr lasten moet eveneens worden verminderd door het wegvallen van de re rente over het afgeschreven bedrag, derhave met 434 van 16.000.000.— of 680.000..aa Voor een gevaar van een wanverhouding tussen de vaste lasten ener- en zijds en de overige beschikbare middelen anderzijds behoeft bij een jaar lijks nagenoeg gelijkblijvend investeringsvolume niet te worden gevreesd. be Kon spreker reeds eerder in zijn betoog stellen dat de jaarlijkse lasten en

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1962 | | pagina 88