18 JANUARI 1962
97
uitbreiding heeft zich dus in hoofdzaak voltrokken in de vrije sector:
152 per einde 1960 tegenover 491 thans.
Onder deze 491 eenheden zijn 112 wooneenheden begrepen voor de
verzorgingsflat Markhoek.
De premiesector, einde 1960: 298, thans 318. In de 318 zijn pl.m. 80
eenheden begrepen voor het bejaardentehuis Ruitersbos. De woningwet,
einde 1960: 240, thans 282, waaronder begrepen 52 woningen voor Am-
bonnezen.
Het aantal in aanbouw genomen woningen (1189) ligt in 1961 be
langrijk boven de aantallen van 1960 364) en 1959 (886). Ondanks
deze toename der totale produktie dus geen uitbreiding in de produktie
voor de goedkope sector. Dit is een probleem, waarvan de oplossing op
landelijk niveau zal dienen te worden gevonden. Het gemeentebestuur kan
slechts vaststellen, dat het landelijke beleid niet of onvoldoende tegemoet
komt aan de bestaande en algemeen erkende behoefte aan woningen in
de lagere huurklasse en dat het stedelijk huisvestingsbeleid daarvan da
gelijks de zeer nare gevolgen ondervindt. Het college is dan ook van
oordeel, zegt spreker, dat het landelijk vast te stellen contingent voor
woningwetbouw dient te worden verhoogd, wil binnen afzienbare tijd
het woningnoodprobleem voor de minder draagkrachtige groepen in bete
kenende mate worden verlicht om nog maar niet te spreken van
worden opgelost.
Ongetwijfeld, zo vervolgt de wethouder, heeft ook het bouwen in de
vrije sector betekenis voor de huisvesting van deze groep, omdat inciden
teel daardoor vrijkomende ruimte door hen kan worden betrokken. Op
deze wijze wordt echter beslist in onvoldoende mate tegemoet geko
men aan de bestaande behoefte. Tot een oplossing voor het probleem
zal echter op landelijk niveau beslist moeten worden. Het opvoeren
van het aantal woningwetwoningen ligt nu eenmaal buiten de macht
van het gemeentebestuur.
Het door de regering voorgestelde en door de Kamer vastgestelde
woningwetcontingent wordt door de minister verdeeld over de provin
cies. Gedeputeerde staten verdelen het provinciale contingent over de
gemeenten. Het is uw raad bekend, dat tegen deze laatste verdeling
zoals die voor het jaar 1961 heeft plaats gevonden door ons
college bij gedeputeerde staten ernstige bezwaren zijn ingebracht. Wij
blijven van oordeel, dat men te cijfermatig en te quasi exact heeft ge
streefd naar een zo rechtvaardig mogelijke verdeling, waarbij men echter
onvoldoende factoren heeft gewogen om tot een voor Breda ook maar
enigszins bevredigend en dus aanvaardbaar resultaat te kunnen komen.
Als men enerzijds Breda een centrumfunctie toekent in West-Brabant,
zoals de provincie doet, een functie overigens, welke onze gemeente
in West-Brabant van nature toekomt en wil bevorderen dat onze
gemeente beter voor deze centrumfunctie wordt toegerust, onder meer
doordat verdere industrievestiging zich daar voltrekt alsook vestigingen
in de verzorgende sector dan zal men bij de verdeling van het wo
ningwet-contingent daarmede logischerwijze dan ook rekening dienen te
houden. Als men daarnaast ziet, dat alleen al in het achterliggende jaar
(1961) 123 woningen in onze stad aan de woningvoorraad zijn ont
trokken vanwege afbraak, onbewoonbaarverklaring etc., dan ziet men
eerst goed hoe belachelijk laag een toewijzing van 200 woningwetwoningen
voor een stad als Breda onder deze omstandigheden is zulks temeer
zolang de vrije sector nog niet bouwt voor de verhuur en zo al wel,
dan tegen voor de grote meerderheid van de bevolking niet betaalbare
prijzen. Reeds enige maanden geleden heeft het gemeentbestuur zowel
gedeputeerde staten als de hoofdingenieur-directeur van de volkshuisves
ting per schrijven in kennis gesteld van het aantal woningen, dat in ver-