32 16 JANUARI 1963. aantal leerlingen voortdurend en er is geen enkele reden om aan te nemen dat de stijging tot stilstand zal komen. Spreker meent voorts dat de van jaar tot jaar minder van betekenis wordende geboortepiek 1946/1947 een factor is welke geldt voor alle scholen. De protestants-christelijke h. b.s. had in 1962 een volledige, 5-klassige bezetting. Als er dan nog zo'n grote aanmelding voor de rijks h. b. s. is, dan hebben naar sprekers oordeel beide scholen naast elkaar een grote reden van bestaan en zullen beiden in de toekomst nog groeien. De aanwezigheid van de r. k. h. b.s. speelt wel een rol, maar niet zo'n sterke als waar van de nota spreekt. Bij de overwegingen tot oprichting der r. k. h„ b. s. wordt de stijging van het potentieel v. h. m. o. - leerlingen in de nota genoemd. Spreker meent dat door deze omstandigheid ook de toeloop naar de rijks h. b. s. zal toe nemen. Hoewel burgemeester en wethouders een bijzonder verheugen de belangstelling voor openbaar lager onderwijs aan de dag leggen kan spreker toch niet het gevoel van zich afzetten dat het de openbare school teveel als restschool ziet. Zijns in ziens heeft de openbare school wel degelijk een positieve waarde, hetgeen onlangs in een inleiding, gehouden door Mr. De Roos zo treffend is gezegd toen hij stelde dat de openbare school een ontmoetingspunt is voor kinderen uit alle levens- milieus en geestelijke richtingen, een plaats dus waar men elkaar leert kennen. De wens van homogeniteit tussen gezins- en schoolmilieu bij kleuterschool en lagere school kan spreker begrijpen, hoewel deze wens ook vreer niet algemeen is. Sommige ouders vinden deze eenheid niet nodig, anderen vinden homogeniteit bij de middelbare school niet en bij lagere school wel nodig. Spreker vervolgt door er op te wijzen dat op pagina 60 der nota als dringende reden welke noopte tot oprichting van de r. k. h. b. s. onder andere is vermeld, het inlopen van de achterstand welke Breda met betrekking tot de deelneming aan het v. h. m. o. heeft ten opzichte van de overige Brabantse gemeenten. Zijn vraag is nu hoe het hiermede staat, hij kan zich niet voorstellen dat die achterstand inderdaad groot is. Over het gestelde met betrekking tot het kleuteronderwijs wil spreker ook nog een opmerking laten horen. In de nota wordt ge zegd dat sedert de kleuteronderwijswet op 1 januari 1956 in wer king trad er een toenemende belangstelling voor dit onderwijs volgde. Hij wil hier aan toevoegen dat het ook een eigen toe nemende betekenis heeft gekregen, het is een eigen vorm van onderwijs geworden. Of het wenselijk is dat er een deel van het aanvangsprogramma der eerste klas van de lagere school naar het kleuteronderwijs moet worden verschoven, zoals op bladzijde 45 vragenderwijs wordt gesteld, meent hij te betwijfelen. De nota doelt hier zijns inziens op een ouderwetse vorm van onder wijs vernieuwing. Iets anders is de belangrijke taak voor de kleuterscholen om aandacht te besteden aan het schoolrijpmaken der kinderen, doch het nut om te gaan in de richting welke de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 32