338 11 SEPTEMBER 1963. schaffing van - of hantering van een lager tarief. Als motief is aan gehaald dat dit onmiskenbaar een landsaangelegenheid is. Daar is spreker het wel mee eens maar hij ziet toch niet in waarom kleinere publiekrechtelijke organen daar niet aan kunnen medewerken. Boven dien was het toch zo dat in het verleden de culturele films wel met een lager tarief werden belast ofschoon dit naar zijn smaak ook nog aangemerkt zou kunnen worden als een landelijke aangelegenheid. Spreker zegt dat de fractie, rekening houdend met deze opmerkingen, zich kan verenigen met het voorstel. De heer VAN DER WERFF zegt dat de typografische fout in de tekst van het voorstel waarschijnlijk is ontstaan door haast. In de inhoud van de tekst voelt hij hier en daar een zekere haast, misschien is het stuk wat lang blijven liggen. Dit verbaast hem in zoverre om dat in september 1962 het adres van belanghebbenden binnenkwam en in december 1962 de adhesie-betuiging van de K. F.A. In dit verband wil hij allereerst de vraag stellen wat de verhouding is van de K. F.A. tot de bond van verenigde Nederlandsche gemeen ten voor gemeenschappelijke filmkeuring op katholieke basis. Het verbaast hem dat de adressanten in hun brief toch ten dele nog getuigen van een vrij groot optimisme omdat zij spreken van een voorlopige vermindering van belangstelling. Het argument voor open concurrentie dat door het college met dit voorstel wordt ondersteund wordt door sprekers fractie onderschreven. Hij is wat de kwestie der culturele films betreft toch enigszins ver baasd. Tussen de regels door bespeurt hij dat het college cultuur toch als iets heel ernstigs beschouwtin elk geval niet als ontspan ning. Spreker meent juist dat in West-Europa toch in feite de cul tuur, niet in de zin van een laag bij de gronds amusement, als ont spanning een rol speelt. Hij zou zich kunnen voorstellen dat een film van Daty, van Bergmann, van Agnes Vaida, van Clair en van Italiaanse mensen, wel degelijk louter culturele werking heeft. Spreker begrijpt dat, omdat het voorstel uitsluitend in de afdeling voor de financiën aan de orde is geweest, het niet de bedoeling van het college is geweest om daarover een discussie uit te lokken. Hij zal er hier dus verder niets van zeggen, maar het frappeerde hem als een eenzijdige visie en als zodanigvraagt hij zich af of het mo gelijk zou zijn toch nog eens te overwegen wat de heer Zijtregtop bedoelde over sterk verlaagde heffing voor de culturele films. Mis schien is dit volgend jaar nog eens nader te bezien. Wethouder ME3JS constateert dat de opmerkingen door de heer Zijtregtop gemaakt feitelijk voor een goed deel betrekking hebben op de minder goede hoedanigheid van de gebouwen als zodanig. Zij verkeren in minder goede toestand en het is ook niet mogelijk om bepaalde films die elders wel vertoond kunnen worden hier te draaien. Wanneer zij wel vertoond worden kunnen zij niet zo tot hun recht komen zoals dit zou moeten zijn. Spreker kan dit volkomen onder schrijven. Er is een tijd geweest dat Breda verheugd kon zijn toen het Grand-Theatre kwam. Dit was de eerste bioscoop die enig aan zien had en de vreugde werd nog enigszins verhoogd toen het Casino

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 338