16 JANUARI 1963.
van spreker veel waarheid. De nieuwe school Beverweg heeft
destijds veel aantrekkingskracht gehad. Stichting van een nieuwe
openbare lagere school oefent altijd extra aantrekkingskracht uit.
Bij de stichting van scholen in nieuwe wijken moeten echter al
tijd de aantallen leerlingen worden afgewogen die van bepaalde
scholen gebruik gaan maken. Hierbij moet het college de aan
tallen, verkregen door onderzoeking en berekeningen van de so
ciografische dienst, volgen. Dit geschiedt dan weer naar de ver
houdingen zoals die in Breda bestaan. Er worden prognoses opge
steld hoe groot de behoeften aan openbaar onderwijs of bijzonder
onderwijs zullen zijn. Daarna worden niet eerst, zoals de heer
Van der Werff stelt, openbare scholen gebouwd omdat daar ieder
een terecht kan. Neen, er wordt uitgegaan van de behoefte, zo
als die is gepland. Daarbij moet het openbaar onderwijs zeker
niet worden achtergesteld, maar moet wel de opzet worden ge
volgd de grootste groepen het eerst aan hun trekken te laten
komen. Het zou spreker lief zijn als het mogelijk was alle groe
pen tegelijk te helpen.
Sprekend over de cijfers met betrekking tot de rijks h. b.s. ver
meld op pagina 56 moet spreker de heer Vis toegeven dat con
clusies trekken uit eenjarige cijfers niet wel doenlijk is. De op
die pagina opgenomen conclusie is echter niet als zodanig be
doeld. Er is vermeld dat de school ongeveer de optimale bezet
ting heeft bereikt. Ook speelt het teruglopen van de geboorte-
piek mee. Deze terugloop speelt voor alle onderwijsinrichtingen
een rol. Spreker benadrukt nogmaals dat de op pagina 56 neer
gelegde conclusie geen positieve uitspraak van het college in
houdt, maar meer is te zien als het maken van een opmerking.
Dit betekent niet, ondanks het feit dat de protestants christelijke
h. b. s. meer bekend is geworden dat er voor de rijks h. b. s. geen
uitzetmogelijkheden meer zouden zijn.
Wat betreft de besproken homogeniteit welke kan gelden tussen
kleuteronderwijs en lager onderwijs, kan spreker zeggen dat in
derdaad veel ouders van mening zijn dat de homogeniteit tussen
kleuter- en lager onderwijs zeer gewenst is. Hij is het met de
heer Vis, die daarvan ook voorstander is, eens. Anderzijds komt
het voor dat ouders homogeniteit tussen lager- en daaropvolgend
onderwijs voorstaan, en dat deze homogeniteit <5<5k wel voorkomt,
zij het in mindere mate.
Spreker wil nu ingaan op wat ten aanzien van het rapport van de
provincie inzake het middelbaar onderwijs is gezegd. Hoe het nu
in concreto staat, daarop moet hij het antwoord schuldig blijven,
maar hij heeft wel het vermoeden, dat de situatie wel wat ver
beterd is. De situatie is wel zodanig dat de achterstand van de
kinderen uit lagere bevolkingsklassen die middelbaar onderwijs
volgen veelal kan worden verklaard uit het feit dat de arbeiders
er te weinig op zijn ingesteld dat ook hun kinderen middelbaar
onderwijs kunnen volgen. Spreker kan dit niet met cijfers sta
ven. Het onderwerp is zijns inziens echter wel de moeite waard
het in studie te nemen. Misschien dat deze studie op provinciaal