4 DECEMBER 1963. 445 waterhuishouding zou komen te staan. Spreker verzoekt deze suggestie in overweging te nemen. Wethouder VERMEULEN wil beginnen met de vraag, die beide sprekers hebben gesteld, nl. of er enige vrees moet bestaan voor samenvoeging van de beide gebieden, waarin dus enerzijds de ruilverkaveling pas is aangevangen, en anderzijds de ruilverkave ling thans aan dë raad wordt voorgelegd. Spreker kan mededelen dat het hoofd van de cultuurtechnische dienst heeft gezegd dat Princenhage-Noord beslist gezien blijft worden als een apart plan, dat zich niet leent voor combinatie met het ruilverkavelingsplan van de Haagsche Beemden, en dat inderdaad de koppeling van beide gebieden op grond van de structuur daarvan, zoals ook door de heren is opgemerkt, tot ongewenste kosten zou leiden voor het gebied Princenhage-Noord. Het blijft echt de bedoeling van de cultuur technische dienst deze beide plannen als afzonderlijke plannen voor te dragen. De heer Verschuren heeft gezegd dat in de vergadering, die door de R. K. Boerenbond in Princenhage over dit plan werd gehouden, veel tegenstand tegen dit plan naar voren is gekomen. Dit is spre ker bekend; hij heeft nog onlangs een bespreking gehad met het bestuur van deze organisatie. Spreker meent dat het bestuur vol tallig aanwezig was en uit dit gesprek bleek ook wel dat men ook in deze kringen ten aanzien van de noodzakelijkheid van deze ruil verkaveling wel min of meer van mening verschilde. Enerzijds er kende men wel het nut van de ruilverkaveling, maar anderzijds werd gevreesd dat verschillende boeren, die tezamen een niet on aanzienlijke oppervlakte grond bezitten in dit plan, wel eens extra zouden kunnen worden belemmerd in de exploitatiemogelijkheden van hun bedrijf. Maar spreker zou toch als samenvatting van dit gesprek wel mogen zeggen dat men zeker niet afwijzend staat te genover deze ruilverkaveling als zodanig, met dien verstande dat er daarbij de nadruk is gelegd op de verwachting dat in het kader van de ruilverkaveling geen schade mag worden toegebracht aan boerenbedrijven, die in het gebied zijn gevestigd, welke niet zou worden vergoed. De heer Biemans heeft in dit opzicht de opmerking gemaakt dat de ze ruilverkaveling op zich niet zou mogen leiden tot onredelijke druk op de ter plaatse gevestigde boerenbedrijven om zich naar el ders te verplaatsen. Spreker gelooft niet dat de gemeente daartoe bereid is, wel om tot steun te zijn aan de mensen, die op vrijwillige basis naar elders zouden willen vertrekken om zich daar te vestigen. De gemeente zal dit zeker niet nalaten want aan de zijde van de gemeente ge looft men wel dat de in dit gebied liggende boerderijen waarschijn lijk op den duur toch voor zodanig zware lasten zullen komen te zitten dat het niet mogelijk is daar een boerenbedrijf te blijven handhaven. Het ruilverkavelingsgebied zal door zijn ontwikkeling uiteindelijk nl. optimaal geschikt worden voor het tuinbouwbedrijf. Als dus de medewerkingvan de zijdevan de gemeentevan enig nut

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 445