493
11 DECEMBER 1963.
hoort, al acht hij dit wel één van de conclusies welke de industriali
satienota overneemt uit het pendelrapport. Het komt mij voor dat
de heer Kortmann daarbij in hoofdzaak gedacht zal hebben aan het
minst geïndustrialiseerde gedeelte van West-Brabant,het z.g. klei
gebied, waar vooral in de kuststrook gunstige vestigingsvoorwaarden
voor de industrie aanwezig is.
De grootste grief die in West-Brabant bestaat tegen de paragraaf
over de regionale industrialisatie van de achtste industrialisatienota
is, dat dit gebied daarin vrijwel uitsluitend wordt gezien als ar bei ds-
reservoir voor de Randstad. Zo wordt op pag. 79 gesteld dat het pen
delverschijnsel als zodanig geen reden is tot het voeren vaneen in
dustrieel stimuleringsbeleid in het gebied waaruit de pendelaars af
komstig zijn, omdat onder de gegeven omstandigheden de pendel
het mogelijk maakt de gunstige vestigingsvoorwaarden in de Rand
stad te combineren met relatief lage nationaal-economische kosten.
Eén pagina verder wordt ter opheffing van pendel van buitengewone
omvang zelfs gepleit voor migratie, omdat migratie - zoals het
treffend wordt genoemd - "bijdraagt tot de optimalisering van het
nationale produkt".
Mijn grootste bezwaar tegen opvattingen als deze is, dat er vrijwel
uitsluitend wordt gelet op het nationaal-economische aspect en dat
veel te weinig aandacht is besteed aan de nationaal-planologische
belangen die op het spel staan. Ik kan migratie van enige omvang
vanuit West-Brabant naar de toch al overvolle Randstad niet als een
serieuze oplossing zien.
Overigens moet hierbij wel opgemerkt worden dat de paragraaf over
de regionale industrialisatie nog slechts zeer voorlopige beleidslijnen
aangeeft.
Het beleid voor de komende jaren moet nog worden uitgestippeld,
mede op grond van een aantal onderzoekingen die thans worden uit
gevoerd, onderzoekingen waar ook West-Brabant in betrokken is.
Als men daarbij voldoende oog gaat krijgen voor de betekenis van
de stelling die in dezelfde nota is te vinden, n. 1. dat regionale in
dustrialisatie niet los kan worden gezien van het ruimtelijk beleid
in zijn totaliteit (p. 78), dan kan het m.i. niet anders of West-Bra
bant krijgt een belangrijke taak toegewezen. Deze mogelijkheid
is er te meer omdat de minister van economische zaken in zijn me
morie van toelichting bij de begroting voor 1964 heeft aangekon
digd onderscheid te zullen gaan maken tussen probleem- en sprei -
dingsgebieden. Het komt mij voor dat West-Brabant ernstig in aan
merking moet komen om geheel of gedeeltelijk tot spreidingsge-
bied te worden verklaard.
De Commissaris van de Koningin heeft in zijn rede in september ge
zegd dat West-Brabant zich niet mag bepalen tot een passieve af
wachtende houding. Dat betekent vooral dat in gezamenlijk over
leg tussen de gemeenten in dit gebied, en zo mogelijk met hulp
van de provincie stel ik mij voor, maatregelen moeten worden ge
nomen ter verbetering van het vestigingsklimaat voor de industrie,
verbetering dus in het bijzonder van wat men noemt de infrastruc-