11 DECEMBER 1963. 494 tuur. In dit verband zijn ook de aktiviteiten van de WEB van grote betekenis. Met belangstelling ziet mijn fractie uit naar het tweede deel van het industrieel ontwikkelingsrapport dat binnenkort zal verschij nen. Ik vraag mij wel af, waar en wanneer zal dit rapport (bij voor keur in het openbaar) in bespreking komen. Het verheugt mij dat bij een dit jaar plaats gevonden hebbende statutenwijziging de be stuursvorm op een zodanige wijze is veranderd dat er een beter con tact met de gemeentebesturen zal kunnen ontstaan. Bij dezelfde statutenwijziging heeft ook een kleine naamsverandering plaatsge vonden: van Stichting Welvaartsbevordering Groot-West-Brabant is het geworden Stichting Welvaartsbevordering West-Brabant. Het doet mij deugd, mijnheer de voorzitter, dat deze grootspraak ver dwenen is. Heel belangrijk acht ik de mededeling in het antwoord van burge meester en wethouders dat de WEB contact heeft gelegd met de ge meente Rotterdam met als resultaat dat men daar de bereidheid heeft getoond om bedrijven, waarvan de vestiging aiet past in het daar te voeren gemeentelijk beleid, o.a. te verwijzen naar West-Bra bant, speciaal naar het noordwestelijk gedeelte. Moet het feit dat men in"Rotterdam t. a. v. industrievestiging uiterst selectief te werk gaat, zo worden begrepen dat men industrieën die niet aan diep vaarwater gebonden zijn of die niet per se in de nabijheid van de Rotterdamse basisindustrieën gevestigd behoeven te worden, tracht te verwijzen naar het z. g. "uitstralingsgebied"? Het zou er m.i. op wijzen dat nu reeds ruimtelijke motieven een veel groter gewicht in de schaal leggen dan waarmee in de achtste industrialisatienota rekening is gehouden. Voor wat de werkgelegenheid in onze eigen stad betreft, heb ik de indruk dat de toename van het aantal industriële arbeidsplaatsen zich de laatste tijd in de goede richting ontwikkelt. Het in het ant woord van burgemeester en wethouders vermelde gegevens dat het aantal nieuwe industriële arbeidsplaatsen in het eerste kwartaal van 1963 263 meer bedroeg dan inde overeenkomstige periode van 1962 wijst hier ook op. Zijn burgemeester en wethouders van oordeel dat op deze wijze de norm die in dit opzicht aan een stad als Breda gesteld mag worden zal worden bereikt of zelfs worden overschreden? Enkele jaren ge leden n. 1. werd de door het E. T. I. berekende norm van, ik meen, 300 325 per jaar lang niet bereikt. In het begin van mijn betoog heb ik gewezen op de te verwachten ontstuimige ontwikkeling die de stad Breda m. i. te wachten staat. Een probleem dat hiermee samenhangt, maar dat ook afgezien van de toename van de bevolking te maken heeft met een eigen on stuimige ontwikkeling, is dat van het verkeer. Op 25 april 1962 heeft in onze stad een verkeersonderzoek plaats gevonden. Daaruit blijkt o. a. dat sinds 1960 de intensiteit op de invalswegen aan de stadsrand met gemiddeld ca. 25<7o is gestegen, terwijl het verkeer op de singels een nog sterkere stijging te zien geeft. Het is

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 494