11 DECEMBER 1963.
498
derwijs, maar ook voor de vrije-tijdsbesteding van de jeugd.
Over de financiële situatie van onze gemeente wil ik ditmaal slechts
enkele opmerkingen maken. Mede als gevolg van de steeds groei
ende taken van de gemeentelijke overheid leven er vele wensen;
we hebben ook al veel en soms heel kostbare plannen op stapel staan
of in uitvoering. Daarbij moet steeds een keuze worden gedaan ter
bepaling van de urgentie van de plannen. Om tot een zo goed mo
gelijk verantwoorde keuze te komen hebben we o. a. ons investe
ringsplan. Ik ben van oordeel dat het door het Bredase gemeentebe
stuur nagestreefde voorzieningenpeil redelijk en verantwoord te noe
men is.
Biedt nu, in dit licht bezien, de huidige financiële situatie daartoe
nu voldoende mogelijkheden? Sinds de inwerkingtreding van de Fi-
nanciële-Verhoudingswetl960 zienweons geplaatst voor de noodzaak
te komen tot een sluitende begroting. Evenals het vorig jaar is dat
ook nu weer gelukt met veel kunst- en-vliegwerk. Door de maatre
gelen die hetvorigjaar zijn genomen en dievoor dit jaar zijnvoor-
gesteld, worden enerzijds extra lasten op de burgerij gelegd, ander
zijds wordt de begroting steeds verder uitgemergeld. Toch schrijft
de minister van binnenlandse zaken in de memorie van toelichting
bij de begroting voor 1964: "In het algemeen laat de financiële
positie der gemeenten zich gunstig aanzien". Wel constateert hij
verder dat het in 1963 sterk gestegen totaalbedrag aan begrotings
tekorten van de gemeenten in ons land in hoofdzaak is veroorzaakt
door de grotere gemeenten.
Een goede beoordeling van de financiële situatie van onze gemeen
te zal echter pas mogelijk zijn als de definitieve afrekening van
de eerste jaren van de nieuwe regeling komt. De in de vorige raads
vergadering overgelegde afrekening over 1961 - het laatste jaarvlg.
de oude regeling -,die een beduidend gunstiger beeld vertoont dan
de begroting voor dat jaar, biedt hiervoor niet de juiste basis. Het
zou zelfs tot nu bepaald nog onverantwoord optimisme kunnen lei
den.
De door het college van burgemeester en wethouders aanbevolen
maatregelen teneinde tot een sluitende begroting te komen worden
door mijn fractie aanvaardbaar geacht.
Uit het antwoord van burgemeester en wethouders blijkt dat de mar
ge voor "overige uitgaven" die in 1962 240.000, - bedroeg,thans
gestegen is tot 1.292.981, Daartegenover blijft het bedrag dat
beschikbaar is voor onrendabele investeringen gefixeerd op 9,5
miljoen. Is dit wel juist? Moet er geen. rekening worden gehouden
met de voortdurende kostenstijging?
Weinig waardering heeft mijn fractie voor de maatregelen van de
regering om de overheidsinvesteringen met 5te verminderen. De
achterstand die op velerlei gebied bestaat (ik denk b.v. aan de scho
lenbouw) zal daardoor nog worden vergroot of in ieder geval min
der snel worden ingehaald.
Hoe gemakkelijk het huidige kabinet lasten afwentelt op de gemeen-