11 DECEMBER 1963.
500
stellen donderdag een half uur voor vergadering bijeen te roepen
om vrijdag de investeringsnota aan de orde te stellen.
Mijnheer de voorzitter, ik ben geen voorstander van voorlezen van
de algemene beschouwingen, het debat wordt naar mijn mening
minder levendig. Ik wil de vrijheid nemen om opmerkingen te ma
ken die in mijn algemene beschouwingen nog niet naar voren zijn
gekomen.
Van het schandelijke gebeurde in de Jan Ligthartschool hebben wij
met verontwaardiging kennis genomen. De aangebrachte vernielin
gen zijn ontstellend.
Voor de 19e maal is nu de laatste tijd in een school ingebroken.
In een der landelijke bladen stond te lezen:" Inbraak in scholen
komt in Breda geregeld voor". In dit verband zal gaarne worden
vernomen of de situatie te Breda ernstiger is dan elders en of het
bepaalde scholen zijn die het doelwit zijn. Is het geen tijd zich te
bezinnen en bijzondere maatregelen te nemen teneinde dit soort
vernielingen te voorkomen. De onderwijzers komen telkens in bij
zonder onplezierige situaties te verkeren en wat te denken van de
uitwerking die dit optreden op de kinderen maakt.
De laatste dagen zijn wij geconfronteerd met de vraag hoe het staat
met de inenting tegen kinderverlamming. Deze vraag is accuut
geworden door de kleine explosie van de poliomyelitis in Tholen.
Er bestaan vrij veel contracten Tholen - Breda, wij denken slechts
aan arbeidskrachten en kinderen die op scholen in Breda zijn. Dit
geeft aanleiding inlichtingen te vragen hoe de stand van zaken is
bij de inenting tegen de kinderverlamming.
Aansluitend op hetgeen de heer Broeders inzake de Muziek- en
Balletschool heeft opgemerkt kan worden gezegd, dat wij het met
hem volkomen eens zijn dat de begrotingsbehandeling niet de ge
schikte gelegenheid biedt deze zaak aan de orde te brengen. In het
belang van de school lijkt het beter zich er nu niet aan te wagen.
De opmerking van de heer Broeders dat de grootste fractie zich heeft
gehouden aan de gemaakte afspraken inzake de nieuwe wijze van
behandeling der begroting, heb ik zo begrepen dat dit bij andere
fracties niet het geval zou zijn. Zover ik echter weet heeft mijn
fractie zich er wel aan gehouden.
Tijdens een besprekingvöór de begrotingsbehandeling is mij geble
ken dat er bij de fractie de grootste waardering bestaat voor wat
burgemeester en wethouders doen.
Met de constatering dat de discussies in onze raad ook in het afge
lopen jaar in een prettige sfeer zijn gevoerd en na dank gebracht
te hebber, namens mijn fractie aan het college van burgemeester
en wethouders voor de door hen verrichte arbeid, wil ik in eerste
instantie besluiten.
De heer KROON zegt het volgende: