11 DECEMBER 1963. 512 zal zijn bij een energieke aanpak door gezamenlijk optredende gemeenten. Een initiatief van Uw College in deze richting zou ik toejuichen, waarbij ik hoop dat U zien niet laat afschrikken door de conclusie van de commissie Bloemers, dat niet meer te bereiken ware dan het afremmen van verdergaande centralisa tie. W anneer U daar tegenover na zou gaan hoeveel tijd en energie thans door Uw College en door de ambtenaren besteed wordt aan contacten met Den Haag, dan zou het resultaat van dit onder zoek een ruggesteun zijn voor het bepleiten van meer verant woordelijkheden voor de lagere organen; dat hierdoor ook het Raadslidmaatschap meer inhoud zou krijgen is duidelijk. VERFIJNINGEN. Het is voor onze financiële positie te hopen dat het ingediende wetsontwerp voor een wet op het wetenschappelijk onderwijs voor de krijgsmacht, bij aanneming het gevolg zal hebben dat wij erkend worden als vestigingsgemeente in de zin van de wet op het wetenschappelijk onderwijs. Een jaarlijkse uitkering door het Rijk op grond van deze verfijningsmaatregel zou dan tevens een soort van smartegeld zijn voor het weinig fraaie uiterlijk van het cadettenhotel. Mijnheer de voorzitter, pagina 18 van het antwoord van Uw Col lege op het centraal rapport van de Raad is zo nogal het een en an der gesteld, v/at van bijzonder belang is voor een goede verstand houding tussen Raad en College van burgemeester en wethouders. De buitenstaander die deze pagina leest, moet wel tot de conclusie komen, dat hij of zij hier met een gemeenteraad te doen heeft, die braaf aan de leiband van Uw College loopt, of de indruk krijgen, dat Uw College wel zal uitmaken wat goed is voor de Raad, en in hoeverre en op welke wijze de Raad voorgelicht dient te worden. Wanneer vanuit de Raad de klacht wordt geuit, dat men zich nogal eens gepasseerd voelt bij bepaalde evenementen, ten stad- huize of elders in de gemeente, dan kan ik die klacht volledig on derschrijven. In de loop der jaren is ten stadhuize de slechte ge woonte gegroeid het al of niet uitnodigen van raadsleden, of net wel uitnodigen van buitenstaanders, te laten beslissen door niet- beleid voerenden. Ik zal hetop prijs stellen, wanneer met deze slechte gewoonte wordt gebroken, en overigens gelieve U wel te bedenken dat de post re presentatie door de Raad gevoteerd wordt. Wanneer in het centraal rapport wordt gesteld dat bij enkele le den de indruk bestaat, dat van tijd tot tijd de voorlichting aan de raadsleden een eenzijdig karakter lijkt te dragen, en gevraagd wordt stukken of rapporten, waarop Uw College zich beroept, ter visie of inzage beschikbaar te stellen, dan ontwijkt U de beantwoording van deze opmerking door op te sommen wat allemaal wel in de

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 512