11 DECEMBER 1963.
516
een slechte naam zou hebben, gezien het feit dat vele van haar sexe-
genoten, ter plaatse, een bijzonder oud beroep uitoefenen.
Terugkerend naar het bier rijst de vraag, wat nu? Gebleken is
dat vele duizenden van onze stad- en streekgenoten, en op bezoek
zijnde touristen, in de vakantieperiode behoefte hebben aan wat
licht vertier en amusement. Ik meen dan ook dat we deze behoef
te op moeten vangen, mede in verband met onze Congreshal-plan-
nen. Een bepaalde ombouw van de organisatie der feesten zal ech
ter noodzakelijk zijn, en zorg dient te worden gedragen voor aange
paste ordemaatregelen. Waarderen zou ik het indien eventuele re
organisatieplannen aan de Raad worden voorgelegd.
WaiineerU de aandacht van de Raad vraagt - op blz. 18 van Uw
nota van aanbieding - voor het betrachten van matiging in uitga
ven voor voorzieningen, die reeds tot een redelijk niveau ter hand
zijn genomen, dan wil ik Uw verzoek tot matiging gaarne onder
steunen.
Ten aanzien van het muziekonderwijs, hier ter stede, meende
ik dat het, behoudens huisvesting, op redelijk niveau plaats vond.
Dat het met de kwaliteit van dit onderwijs maar droevig gesteld
zou zijn, heeft wethouder Bastiaensen trachten aan te tonen aan
de hand van een bijzonder indrukwekkende bewijsvoering, n. 1. niet-
bestaande rapporten van de rijksinspecteur voor het muziekonder
wijs. Ik kan me voorstellen dat dit eigenaardig optreden van de
wethouderjde tegenpartij heeft gestimuleerd om, als de heer van
der Putten, door te strijden om aan te tonen dat de overheid niet
altijd gelijk heeft. Dat niet altijd gelijk hebben is toen een bittere
pil geworden voor de betrokken minister van mijn politieke richting.
Mijnheer de Voorzitter, ik kan niet accepteren dat de Raad
wordt voorgelicht op een wijze, zoals dit door de wethouder Bas
tiaensen is vertoond, door te goochelen met niet-bestaande rappor
ten. Het spijt mij bijzonder dat ik het vertrouwen in de heer Bas
tiaensen in zijn functie als wethouder op moet zeggen.
Mijnheer de Voorzitter, dat behalve de gulden ook de politiek
gebukt gaat onder inflatie, hebben de recente kamerverkiezingen,
en de daarop gevolgde Kabinetsformatie duidelijk bewezen. Ge
beurtenissen in verschillende gemeenten van ons land wijzen in de
zelfde richting.
De eigen verantwoordelijkheid van ieder Raadslid en de grootst mo
gelijke openlijkheid behoren m.i. tot de remedie, fractie-disci
pline tot het euvel.
De heer QUADEKKER zegt het volgende:
Mijnheer de Voorzitter, bij de behandeling van de begroting 1962
mocht ik mijn algemene beschouwing aanvangen met de zinsnede
dat ik in de toenmalige zittingsperiode voor de laatste maal, en
weer als hekkensluiter, achter de katheder stond, terwijl ik sloot
met de hoop uit te spreken, dat ik een volgende maal, n& de ver
kiezingen, met dezelfde frisse moed weer aan dit grote begrotings-
werk mocht beginnen.