12 DECEMBER 1963.
541
ter en wethouders steeds getracht ten aanzien van onderwi jsaangele-
genheden juist met de overkoepelende organisaties contacten te heb
ben en tot voorstellen te komen.
Van het katholiek onderwijs kan gezegd worden dat in die kring
zelf thans een ontwikkeling gaande is en het is geen geheim dat men
daar streeft naar een schoolraad nieuwe stijl. Van buitenaf weten
wij dat dit nogvolop in beweging is en dat dus die schoolraad nieu
we stijl er nog niet is. Spreker kan geen antwoord geven op de vraag
of deze in korte tijd te verwachten is, maar het is wel duidelijk dat
het gemeentebestuur bereid is en er op uit zal zijn om met die school
raad over alle onderwijsaangelegenheden te spreken, voor zover die
ook dat lichaam aan gaan. Bij de protestants-christelijke groeperin
gen is er de ROOS .de raad van overleg inschoolzaken, en ook daar
mede is regelmatig contact; ten aanzien van het openbaar onder
wijs dient het college van burgemeester en wethouders zelf als het
orgaan dat de belangen van het onderwijs behartigt. Wanneer het
mogelijk zou zijn om deze drie richtingen in een orgaan bij elkaar te
brengen, wanneer blijkt dat uit deze verschillende richtingen daar
aan en volop en con amore kan worden medegewerkt dan zullen
burgemeester en wethouders zeker bereid zijn om een dergelijk groot
contactorgaan te bevorderen. Afgewacht zal moeten worden hoe
de ontwikkeling in de verschillende sectoren zal uitlopen.
Een zaak, die onmiddellijk spreekt bij de methodiek van deze
maatschappij en dus ook bij het onderwijs is de vraag hoe regelt men
dit alles financieel.
Want er wordt gezegd ;zou men niet wat meer kunnen gaan doen aan
het vakonderwijs, wat denken burgemeester en wethouders van het
vak-onderwijs in de lichamelijke oefening, experimenteerscholen,
alle zaken, die met zich brengen, dat daaraan grote kosten zijn
verbonden. Tot 1960 heeft de gemeente uit een bepaalde pot kun
nen werken en daarbij was niet na te gaan wat daar precies aan groei
end onderwijs in zat; sedert 1960 zijn er aanwijzingen, waaruit men
kan afleiden, welk gedeelte van de rijksuitkeringen voor onderwijs
is bestemd, althans welk richtbedrag daarvan deel uitmaakt en waar
op ook de gemeente zijn eigen norm voor het onderwijs zou kunnen
bepalen. Hoewel er sinds 1960 aanwijzingen zijn is er nog v ooi geen
enkel jaar een definitieve bepaling gekomen hoe groot nu werkelijk
het deel van de uitkering is dat eigenlijk gericht zou moeten zijn
op de onderwijsuitgaven. Burgemeester en wethouders zijn van me
ning, dat, nu er aanwijzingen zijn dat het deel, dat als onderwijs-
norm wordt uitgekeerd hoger wordt, gestreefd kan worden om dat
deel zoveel mogelijkvoor onderwijsuitgaven te bestemmen, een en
ander afgewogen tegen andere bestemmingen. Tevens zijn burge
meester en wethouders van mening, dat dit richtbedrag niet zonder
meer bepalend moet zijn voor wat men aan onderwijs dient uit te
geven, maar dat het toch ook wel denkbaar zou zijn dat dit over
wegend voor bestedingen voor het onderwijs zou worden bestemd.