12 DECEMBER 1963.
551
De uitvoering van de bijstandswet is een bijzonder complexe
wetstechnische materie en spreker gaat op die kant van de zaak
nu niet in. Burgemeester en wethouders zullen in de eerste helft
van 1964 aan de raad voorstellen doen ter zake van de lokale re
gelingen, die in dit verband dienen te worden gevolgd.
Daarbij speelt mede een rol het vraagstuk inzake de commissie van
advies of college van bijstand.
Spreker wil er geen twijfel over doen bestaan dat de nieuwe
bi jstandswet de uitkering en de regeling van de financiële bijstand
beschouwt als zijnde een taak van burgemeester en wethouders,
waarbij zij worden bijgestaan door een speciale dienst, die zich
daarvoor leent, nl. de dienst voor sociale zaken.
De bevoegdheden worden gedeeltelijk gedelegeerd aan het colle
ge van advies of het college van bijstand. Hoe die delegatie en
of die delegatie zal plaatsvinden is een zaak,die op het moment
in studie is. In dit verband heeft spreker kennis genomen van het
standpunt van de heer Broeders, en aangenomen dat dit niet alleen
diens persoonlijke opvatting is, dat het verdienstelijk zou zijn om
dat college van bijstand te hebben. Spreker wil hierbij stellen dat
de activiteit, die thans door het bestuur van de instelling voor
maatschappelijke zorg wordt ontplooid van bijzonder goede kwa
liteit is en ook burgemeester en wethouders achten dat dus een
bijzonder waardevolle inbreng van de burgerij; dit zal zeker een
aspect zijn dat inde overwegingen dient te worden betrokken. Aan
de andere kant zal men zich moeten hoeden voor een teveel van
het goede, waardoor men door de bomen het bos niet meer zou zien.
Uit een veelheid van mogelijkheden moet die constructie worden
gekozen, die een efficiënte en goede aansluiting verzekert op de
algemene bijstandswet.
De heer Broeders heeft ook nog de verhouding ten opzichte van
het particulier initiatief ter sprake gebracht. Spreker neemt aan
dat de heer Broeders hier bedoeld heeft de verhouding met het par
ticulier initiatief inde sector van het maatschappelijk werk. Spre
ker kan hiervan zeggen dat burgemeester en wethouders nadrukke
lijk van plan zijn via het bestaande overleg met het particulier
initiatief steeds van gedachten te blijven wisselen en te komen tot
een betere uitbouw van de inspraak, zodat er een beleid komt dat
niet alleen gecoördineerd is, maar misschien zelfs is geïntegreerd.
Dit laatste zou de meest ideale situatie zijn. De huidige verhou
dingen en samensprekingen zijn van bijzonder goed gehalte en
biedenbepaald uitzicht op resultaten ineen niet teverre toekomst.
Wethouder VERMEULEN heeft er nota van genomen dat alle
fractievoorzitters, met uitzondering van de heer Melzer, hebben
gesproken over het bouwbeleid.