12 DECEMBER 1963. 591 menspraak dient voorop te gaan.Hij kan zich voorstellen.dat men van de kant van het huisvestingsbeleid bezien toch een prognose maakt met een bepaalde streefdatum, waarop de woningnood te Breda zou moeten zijn opgeheven en dat men dan van daar uit zijn bouwbeleid gaat bepalen. Hij gelooft dat dit de juiste rangorde is tussen deze beide activiteiten, Anderzijds kan hij zich voorstel len, dat, wanneer men een dergelijke prognose gaat maken men zich baseert op de huidige mogelijkheden op woningbouwgebied en dat men daardoor misschien tot onaanvaardbare cijfers komt voor wat de tijdsduur betreft gedurende welke de woningnood nog zal voortduren. Dit is een materie waarbij de mogelijkheden, die ons gelaten worden door het landelijk bouwbeleid, uiteindelijk doorslaggevend zullen zijn. Spreker vervolgt, dat het rekensom metje van de heer Quadekker niet onaardig gevonden is en dat het tevens laat zien in hoeverre men met prognoses tot cijfers kan ko men, die op zich genomen natuurlijk in het kader van het huidige bouwbeleid volkomen onhaalbaar zijn. Hij gelooft echter dat een dergeliljk gesprek zinvol kan zijn. Voordat een dergelijk gesprek plaats vindt zal men echter aan tafel moeten gaan zitten en zal men zowel uit het oogpunt van huisvestingsbeleid als uit het oog punt van bouwbeleid prognoses moeten maken respectievelijk van het wenselijke en het mogelijke. Hiermede meent spreker ook de vraag van de heer Vis of het streefgetal van 1000 woningen per jaar gehaald kan worden beantwoord te hebben. Binnen het kader van het huidige contingent plus de verruiming, die daarop komt met de arbeidsbesparende methode-bouw zullen de eerstkomende jaren optimaal 935 woningen per jaar gebouwd kunnen worden. Als de verwachtingen van het college bereikt worden met betrekking tot de bouw door kleine ondernemers zou het streefgetal van 1000 iets worden overschreden. Het college, zegt spreker, zal zijn best doen om al wat het bouw beleid van de minister aan mogelijkheden biedt te gebruiken om een zo groot mogelijke woningproductie te Breda tot stand te brengen. Ten aanzien van de opmerking van de heer Vis over de monumenten in de binnenstad merkt spreker op, dat bedoelde panden voor het merendeel particulier eigendom zijn en dat als die allemaal be houden en gerestaureerd zouden moeten worden de begroting van o.k.w. nog wel enige uitbreiding behoeft voor wat de post monu mentenzorg betreftom maar niet te spreken over de gevolgen daar van voor de schatkist van de gemeente. Hij zegt, dat we bij alle waardering en eerbied voor wat er aan monumenten aanwezig is de nuchterheid moeten bewaren en dat we moeten trachten een voor allen aanvaardbaar compromis te bereiken. De heer Vis heeft nog gevraagd of bij de geprojecteerde woonwij ken wel voldoende rekening is gehouden met de te verwachten uit groei van de stad. Iedere geprojecteerde woonwijk heeft zijn ei gen karakter, zegt spreker, met zijn eigen voorzieningen, met zijn eigen winkelcentra. Hij gelooft, dat meer dan voorheen er

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 591