626 13 DECEMBER 1963. Op het einde van de Julianalaan bij de bekende Jan Ligthartschool ligt een stuk grond klaar maar is niet afgewerkt. Daarom wordt het daar steeds viezer en daarom zou spreker graag zien dat er een gras mat opgelegd werd. Wethouder VERMEULEN zegt dat de heer Quadekker waarschijn lijk wel weet hoe dat plein tot stand gekomen is. Dit is met een minimum aan kosten moeten gebeuren, zodat het langer geduurd heeft dan dat het zou zijn aanbesteed. Spreker stelt zich voor de voorzieningen te laten treffen, die thans door de heer Quadekker zijn voorgesteld. De heer QUADEKKER merkt op dat het dan 2-1 voor wethou der Vermeulen is. Mevrouw WUN brengt dank aan de dienst van beplantingen van zijn activiteiten in verband met de groenvoorziening in onze stad. Spreekster hoopt dat er nog financiële middelen gevonden kunnen worden om deze groenvoorzieningen verder uit te breiden door mid del van bloembakken en rustbanken op verschillende punten in de gemeente. Met vreugde heeft zij geconstateerd dat het speelterrein aan de Epelenberg bij de jeugd zeer in trek is. Spreekster hoopt dat in het volgend voorjaar nog meer speelterreinen gereed zullen ko men. De heer KRAMER zegt dat in de afdeling maatschappelijk werk het rapport van Tuinzicht is behandeld. Daarom zou hij thans de vraag willen stellen of het mogelijk is deze wijk een eigen gezicht en ook wat meer eigen waarde te geven door er een klein parkje aan te leggen. Wethouder VERMEULEN wil graag de dank aan de dienst van be plantingen onderschrijven, die door mevrouw Wijn is uitgesproken. Hij gelooft dat het van burgemeester en wethouders geen pluim op de hoed steken is, want de activiteiten van beplantingen zijn vrij autonoom op dit gebied. Dit kan ook zo zijn omdat uit het aanzien van de stad blijkt dat deze activiteit op een juiste en opeen bijzon der mooie wijze wordt uitgevoerd. Indien hij mevrouw Wijn goed begrepen heeft over de banken dan kan spreker mededelen dat dit probleem de aandacht van het ge meentebestuur heeft. Getracht zal worden om in de loop der tijden het aantal banken in de gemeente op daarvoor geëigende plaatsen uit te breiden. Als hij op de vraag van de heer Kramer zou ingaan dan zou het een discreminatie zijn ten opzichte van de heer Quadekker en spreker is van oordeel dat dit in deze raad niet mag gebeuren. Anderzijds mag de raad het ook niet als een onwelwillendheid van burgemees ter en wethouders zien, dat spreker niet op deze vraag wil ingaan. Hij gelooft echter, dat het een onjuiste discussie zou gaan worden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 626