634 13 DECEMBER 1963. lijk is? Veeleer zie ik het als een overblijfsel van een voormalig (en misschien nog wel gedeeltelijk bestaand) isolement, waaruit men zich in r.k. kringen tracht te ontworstelen. Zeker in de jongerenwereld. Dan ga ik nog voorbij aan het aspect dat ook het niet-katholieke deel van de bevolking van onze stad deze vorm van geestelijke leiding wordt opgelegd. Waar mijns in zienswei behoefte aan bestaat is een positieve voorlichting over de films. Een dergelijke voorlichting zou door de kerk ter hand geno men kunnen worden. De overheid mag zich op dat gebied niet be geven, die heeft zich n. 1. te onthouden van een waarderingsoor deel over de films". Later werd door de voorzitter het argument gebruikt dat het een waardevol middel is om op het stuk van de handhaving van de open bare orde ten aanzien van de vertoning van films een op het zuide lijk cultuurpatroon afgestemd beleid te kunnen voeren. Spreker heeft toen over dat zuidelijk cultuurpatroon nog wat vragen gesteld. Hierop gaat hij thans niet verder in. Het vorige jaar heeft o. a. gesproken over het bouwen aan een open bare samenleving en toen is hij tot de conclusie gekomen dat hij gaarne de discussie in de kringen van de K.V. P. wilde afwachten. Ook al omdat de voorzitter toen heeft verteld dat er een studie commissie onder leiding van Prof. Ariëns was, die het vraagstuk van het nakeuringssysteem nader zou onderzoeken. Inmiddels heeft, ongeveer tegelijkertijd met de vorige begrotings behandeling, een behandeling van de bioscoopwet in de Tweede Kamer plaatsgevonden. Ofschoon aanvankelijk slechts een techni sche wijziging werd voorgesteld was er door een amendement van spreker's partijgenoot Verhoef een moeilijkheid gerezen van staats rechtelijke aard en werd het wetsontwerp teruggenomen. Thans staat de raad dus ongeveer voor deze situatie en spreker leest nu het antwoord van burgemeester en wethouders op het centraal rapport: "Onder verwijzing naar hetgeen de voorzitter van ons college heeft gepubliceerd in "De Nederlandse Gemeenten" d. d. 8 februari 1963, no. 6 over de status van de nakeuring en de centrale commissie van de rijksfilmkeuring, menen wij, dat er goede redenen zijn om het werk van de K. F. C. door subsidies in stand te houden, temeer daar deze materie onlosmakelijk verbonden is aan structuur en werkwijze van de centrale commissie". Burgemeester en wethouders stellen vervolgens dat waar deze hele materie nu op landelijk niveau in studie is, het niet opportuun is om daar plaatselijk wijziging in te gaan brengen. Spreker heeft dat artikel in De Nederlandse Gemeente met meer dan gewone belangstelling gelezen. Hij heeft het artikel voor zich lig gen en heeft er een vrij groot aantal opmerkingen over, doch zal zich wat dat betreft een zeer grote beperking opleggen. Hij heeft uit het artikel geconcludeerd dat er toch nog in verschil lende opzichten meningsverschillen bestaan tussen hemen devoor-

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 634