13 DECEMBER 1963. 635 zitter. De belangrijkste conclusie, die hij er uit kan halen is dat men toch wel gaat in de richting van een hervormingvan de cen trale filmkeuringscommissie. Spreker wil nu toch nog eens een passage uit dit schriftuur onder de loupe nemen, omdat bij hem enigermate het vermoeden gere zen is dat dit artikel geïnspireerd is door de discussie, die in deze gemeenteraad heeft plaatsgevonden. In het artikel zegt de voorzitter en thans citeert spreker het vol gende gedeelte van dit artikel: "Het lijkt wel wat te gemakkelijk en goedkoop het filmkeurings- vraagstukin Nederland te vereenzelvigen met het - sommigeneen gruwel lijkend - (voort) bestaan van de gemeentelijke nakeuring. Het is overigens voor de hand liggend, dat de concentratie van vooruitstrevende maatschappelijke en journalistieke krachten", juist d55r de meeste kans van weerklank bij het publiek hebben kunnen verwerven. Immers zo zegt mentworden door die gemeen telijke nakeuring niet rechten van minderheden geschonden?" Juist daarom heeft spreker daar straks nog even geciteerd, wat hij heeft gezegd omdat hij meende, dat hij het niet zo sterk had ge zegd als de voorzitter het nu in dit artikel formuleert. Het artikel vervolgt dan: "Is zij niet een onbegrijpelijk relict uit lang vervlogen tijden?" Ook hier dacht hij, zo de voorzitter spreker's argumenten heeft gebruikt, is de zaak toch iets zwaarder aangezet dan dat hij heeft gezegd en bedoeld. Vervolgens gaat het artikel verder: "Leidt de maatschappelijke en technische ontwikkeling met name van de televisie, die in Nederland ongecensureerde films over de grens zendt, niet tot onhoudbare situaties?" Inderdaad heeft spre ker hierop geduid. Moet op dit terrein het Zuiden met zijn grote diverse steden toch nog altijd geïsoleerd van het nationaal cultuurpatroon worden ge houden?" In deze zinsnede vindt spreker ook een zekere weerklank van de dingen, die hij heeft gezegd. "Deze en dergelijke - altijd met stemverheffing, soms met "ver ontwaardiging" gebezigde argumenten doen grotendeels al opgeld zolang de gemeentelijke nakeuring bestaat, d.i. ten naaste bij sedert de totstandkoming van de bioscoopwet zelve". Spreker is zich niet geheel bewust dat hij daarbij met zoveel stem verheffing en verontwaardiging heeft gesproken en hij meent dat de voorzitter hem bewust of onbewust daarbij heeft betrokken. Thans heeft de voorzitter de K. F. C. betrokken bij de discussies over het al of niet toelaatbaar zijn van de bierfeesten. Spreker stelt vast dat de vraag over de toelaatbaarheid van de bierfeesten niet te maken heeft met een bepaald cultuur-patroon maar met duidelijk vastgestelde ongeregeldheden. Als men nu van die overigens foutieve veronderstelling uitgaande ruimheid van opvattingen vraagt, dan zou spreker ook dus ruimheid

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 635