638
13 DECEMBER 1963.
Niet dat zij eigenlijk iets met elkaar te maken hebben, maar er
bestaat een groot parallellisme in het probleem waar de overheid
voor staat. Er zijn bij deze nog andere analoge punten, die elkaar
raken n.l. dat beide industrieën zijn, die het vermaak gecommer
cialiseerd en geïndustrialiseerd op de markt brengen.
Hij heeft reeds gezegd dat dit een algemeen verschijnsel is en dat
er bijna geen andere feesten meer zijn, die zonder industrie en
commerce, worden gehouden. Men wil aan de feesten en films
geldverdienen en dan komt hier het vraagstuk van de toelaatbaar
heid om de hoek kijken.
Spreker ziet nu juist inde kringen van degenen, die voor de motie
gestemd hebben eensoort contradictoirehouding.wantde heer Van
der Zwan heeft hem zo juist met teksten uit de bijbel geprobeerd
een spiegel voor te houden hoezeer hij faalt,wanneer hij de bier
feesten toelaatbaar of nog toelaatbaar acht. Thans sluit de heer
Van der Zwan zich volledig aan bij een door de heer Vis ontwik
kelde visie, waarbij juist gezegd wordt dat de bescherming, die
een instelling als de K. F. C. gedurende 30 jaren op het terrein van
de film heeft ontwikkeld, overbodig is.
Dagelijks kan men advertenties zien, zo zegt spreker, die aan de
uiterste grens zijn van het toelaatbare. Daar gaat het over en het
is niet alleen een kwestie van een beetje lawaai maken envaneen
beetje bier drinken, doch bij filmvertoningen gaat het ook over de
geestelijke sfeer, nihilistisch toten met kitsch en een zuiver specu
leren op de laagste instincten. Als de K. F. C. 30 films afkeurt zijn
dit werkelijk de ergste produkten, die op de markt gebracht worden.
En dan zijn er thans de heren Vis en Van der Zwan, die zeggen
dat zij vrij willen zijn, want zij hebben een persoonlijk recht, een
recht als groep om alles te zien en te beleven wat de filmindustrie
op de markt presenteert.
Op grond van hun levensovertuiging zijn zij van mening dat 18
jarige kinderen zonder voorbehoud naar deze films kunnen kijken.
Dit noemt spreker een contradictoire houding, en een niet even
wichtige benadering van het vraagstuk.
Spreker heeft uitdrukkelijk ontkent dat de K.F. C. voor hem als
voorzitter daarvan of voor de katholieken een halszaak is. Het is
best mogelijk dat er een tijd kan komen dat de nakeuring terzijde
wordt gesteld. Naar zijn mening zal dit echter gepaard moeten
gaan met een volkomen structurele herziening van de rijkskeuring.
Hij is ook lid van de rijkskeuring maar het ügt niet op zijn weg
om de raad te informeren over zijn persoonlijke visies, welke hij
ten aanzien van de rijkskeuring heeft.
Zoals hij het in het artikel beschreven heeft is hij de mening toe
gedaan dat de visie van de rijkskeuring gewijzigd zal moeten wor
den. Dit kan echter niet op gemeentelijk niveau aan de orde ko
men, want dan zou echt ver buiten de bevoegdheid worden gegaan.
Het artikel in De Nederlandse Gemeente is door hem zuiver parti
culier geschreven. Dus niet als burgemeester van Breda, of als
voorzitter van de K. F. C. De bedoeling van het artikel is alleen