13 DECEMBER 1963.
641
van een andere aard, dan die, welke bij dit punt aan de orde zijn.
De voorzitter is, naar spreker's mening van oordeel, dat de uiter
ste grenzen van het toelaatbare door de K. F. C. worden bekeken.
Natuurlijk zal hij hierover met de voorzitter van mening kunnen
verschillen.
Het zachte verwijt van de voorzitter dat in deze raad over zaken
landelijk niveau wordt gesproken, acht spreker niet op zijn plaats.
Indien in deze raad over zaken van landelijk niveau wordt gespro
ken, dan geschiedt dit steeds in vergelijking tot het gemeentelijk
beleid. Dit is thans ook weer het geval.
Ten aanzien van de noodzaak van een gemeentelijke filmkeuring
heeft de voorzitter spreker niet kunnen overtuigen. Spreker gelooft
dat een samenspraak heel nuttig kan zijn.
Het zou wel eens kunnen zijn, zo meent spreker.dat hij zijn voor
deel zal kunnen doen met de gedachten, die in deze samenspraak
naar voren komen, bij de behandeling van de wijziging van de bi
oscoopwet in de Tweede Kamer.
De heer VAN DER ZWAN zegt dat de voorzitter hem een con
tradictoire houding heeft verweten tussen de bierfeesten en de film
keuring. Voorop moet hij echter stellen dat hij geen enkel bezwaar
heeft tegen de filmkeuring, maar dat zijn bezwaar gaat tegen de
nakeuring van films. Hij kan zich tot op zekere hoogte verenigen
met de gedachte van de voorzitter dat een herziening van de rijks
filmkeuring noodzakelijk is.
Vervolgens brengt spreker onder de aandacht dat de voorzitter ge
zegd heeft dat de teksten, die hij heeft aangehaald, meer van toe
passing waren op de films dan op de bierfeesten. Ook met deze
stelling kan hij zich niet verenigen. Alle teksten die gebruikt zijn,
wijzen zeer duidelijk op dronkenschap of dronkaards.
Tenslotte merkt spreker nog op, dat er tussen hem en de heer Vis
geen tegenstellingen in deze aangelegenheid bestaan. Hij meent
dat de voorzitter deze conclusie heeft getrokken. De heer Vis heeft
nog een flauwe hoop dat men tot een soort hervormde bierfeesten
zou kunnen komen. Spreker heeft deze hoop reeds opgegeven.
De heer MELZER stelt voorop dat de mening, die hij zal gaan
stellen, af zal wijken van de mening, die door de heer Van der
Werff over deze materie, zou worden gegeven. Spreker verzoekt
daarvan nota te willen nemen.
Men zal van hem willen aannemen, dat hij de vrijheid bemint en
dat hij een persoonlijke vrijheid voorstaat. Als spreker nagaat wat
nu reeds in Breda op filmgebied wordt verboden dan wil hij naast
de door de voorzitter genoemde kitsch en sex nog eenveel zwaar
dere zaak noemen nl. sadisme.
De heer QUADEKKER wil deze woorden gaarne onderstrepen: