68
13 FEBRUARI 1963.
dat ik mij daarvoor eerst zou willen laten inlichten door ons vroe
ger mede-raadslid de heer Dr. Leo van Egeraat met betrekking tot
de diversiteit van alle gunstige superlatieven, die nodig zijn in het
beeld van deze voorzitter in het juiste licht te plaatsen. Die gele
genheid komt later nog wel eens.
Mag ik tenslotte nog wijzen op een opvallend verschijnsel hetgeen
zich in mijn wethouderlijke loopbaan heeft voorgedaan met betrek
king tot de doorstroming van leden uit onze raad naar minister-ze
tels. Het begon met de benoeming van wethouder Struycken tot mi
nister van justitie en later tot minister van binnenlandse zaken. Voor
al die laatste benoeming had mijn bijzondere belangstelling. U zult
wel begrijpen waarom, maar om hierover geen misvatting te laten
bestaan wil ik dit nader toelichten en U zeggen, dat ik in die tijd
ambitie had om burgemeester te worden van de hoofdstad des lands.
Dit was op zich geen dwaze gedachte, omdat men voor die plaats
de latere jaren altijd bankiers neemt.
Daarna volgde de benoeming van ons raadslid Dr. G. Veldkamp tot
staatssecretaris voor middenstandszaken, later bij wijze van promo
tie tot minister van sociale zaken.
Vervolgens de benoeming van Drs. Stubenrouch tot staatssecretaris
voor onderwijs en tenslotte van Mr. Toxopeus tot minister van bin
nenlandse zaken. Breda verheugt zich hierover en vooral wij leden
van de raad. Voor de goede orde kan opgemerkt worden dat er nog
meer uit voorraad leverbaar zijn.
Mijnheer de voorzitter, ik heb het voorgaande een beetje vlug
gezegd, omdat ik, denkende met Max. Havelaar: "het gaat eento
nig worden",het niet te lang wilde maken en bovendien gaarne nog
even wil terug komen op hetgeen mijnheer de voorzitter en de heer
Broeders gezegd hebben.
De bijzonder prettige woorden voor mij hebben mij natuurlijk
zeer sterk getroffen. Ik denk aan bepaalde feiten, die U genoemd
hebt, zoals de jaarlijks terugkerende subjectieve uitkering uit het
gemeentefonds, en ik mag dit gerust zeggen, want iedereen, die
hier is, weet welk standpunt ik in het verleden heb ingenomen.
Men heeft in Brabant wel eens de gewoonte om over de hoofden
heen te spreken en die gelegenheid is er thans. Maar dit kan een
gevaar inhouden. Dit gevaar is er echter niet omdat de genomen
maatregelen om een hogere subjectieve uitkering te krijgen volko
men rechtmatig waren en daarom heb ik altijd het standpunt inge
nomen dat de gemeente Breda nog hogere uitkeringen moest krijgen.
Dames en heren, leden van de raad, maakt U niet bezorgd als de
begroting niet sluitend is. Den Haag is er ook nog en Den Haag heeft
bewezen door ons te helpen, Breda te geven, waarop het minimaal
recht heeft. Er is een woord wat verfijning heet en op die verfijning
hebben wij voorlopig ons vertrouwen gesteld.
Mijnheer de voorzitter, ik wil niet graag kritiek uitoefenen op
hetgeen gij gezegd hebt. Het is feitelijk geen kritiek. Het is alleen
een kleine aanvulling. Het zou kunnen zijn dat U voor bepaalde
reden die bepaalde aanvulling niet gegeven hebt. Nu de heer Gie-
len niet aanwezig is, geloof ik, dat de voorzitter er rustig op had
mogen wijzen, dat ik ook indertijd de Kwatta heb gekocht. En als
ik het hierbij laat dit te releveren dan steekt er niets achter. Ik ge-