82 13 FEBRUARI 1963. ten is voldaan en in verband hiermede het preadvies voor een twee tal maanden aan te houden. In dit tijdvak kan er wellicht ook contact worden opgenomen met de andere groeperingen, waarbij er van protestant-christelijke kant wellicht begrip kan worden opgebracht voor het gerechtvaardigd ver langen. In Dordrecht is men tot zeer redelijke resultaten gekomen. Tenslotte wijst spreker er op, dat voor het welslagen van een dergelijke school een bijzonder goed contact tussen alle lagere scho len, waar deze kinderen vandaan moeten komen, bijzonder nood zakelijk is en dit contact door de hoofden van deze scholen zeer op prijs wordt gesteld. Wethouder BASTIAENSEN zegt dat zowel bij de heer Rattink als bij de heer Vis de pacificatie van het onderwijs ter sprake is geko men. Terecht is dat geschied. Want deze is hier ook in het geding. Hij benadrukt nogmaals dat elke stichting, elke groep van mensen, die het wenselijk acht om een voorstel tot stichting van een school in te dienen, dit vrijelijk kan doen en zo dit verzoek aan de wette lijke vereisten voldoet, zal aan dit verzoek moeten worden voldaan. Dit is zonder meer een stelregel. Thans spitst de zaak zich in het onderhavig geval over de vraag of de protestant-christelijke school uit eigen kring het vereiste aantal leerlingen van 44 zal krijgen. De stelling van burgemeester en wethouders is dat de ontbrekende vijf leerlingen zullen komen uit de bijna 2000 leerlingen die het open baar of het bijzonder neutraal onderwijs bezoeken. Een der sprekers heeft gesteld, dat er een periode is van drie jaar waarin dit aantal van 44 leerlingen zal moeten worden bereikt. Spreker heeft dit al tevoren gesteld en indien dit niet het geval mocht blijken te zijn, dan kan het bestuur nog altijd aan de minister ontheffing vragen van het vereiste aantal leerlingen van 44. Hij brengt in herinnering dat de gemeente Breda een openbare lagere school en een openbare kleu terschool heeft waarvoor een soortgelijke ontheffing verleend is. De ervaring heeft bovendien geleerd, zo zegt spreker, dat er bij het openbaar onderwijs altijd wel leerlingen zijn, die zo ze buiten gewoon onderwijs moeten volgen, geen bezwaar hebben tegen een eigen richting school. Omdat het hier gaat om een zeer gering aan tal leerlingen namelijk vijf, menen burgemeester en wethouders te mogen stellen dat er geen reden is om het verzoek tot medewerking te mogen afwijzen of aan te houden. Spreker benadrukt nogmaals dat het niet burgemeester en wethou ders is te verordeneren dat het bestuur nog eerst eens overleg gaat ple gen met de besturen voor scholen van andere richtingen. Voor de stichting van deze school voor buitengewoon onderwijs gaat men normaliter uit van percentages omdat het aantrekken van leerlingen zich mede en vooral afspeelt in het psychologische vlak. Het overleg plegen met hoofden van scholen is in dit geval niet mo gelijk omdat er zeer vele hoofden zijn, die het niet gewenst achten bij voorbaat bekend te stellen dat er leerlingen naar een 1. o. m. - school zullen moeten gaan; een en ander is eerst met zekerheid te stellen, nadat de aspirant-leerlingen zijn onderzocht door de toela- tings-commissie. Spreker blijft er daarom bij, dat het alleszins gerechtvaardigd is het stichtingsbestuur het consent te geven voor het stichten van deze

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1963 | | pagina 82