158
11 MAART 1964o
met gesneden slingerwerk (festoenen).
Tot slot zegt spreker.dat de suggestie van de afdeling om het woord
"waardevolle" in de laatste alinea van het voorstel te wijzigen in
"bepaalde" door het college wordt overgenomen.
De voorzitter merkt nog op, dat het afvoeren van de lijst van een
groot aantal panden geenszins betekent, dat daarmede in de prak
tijk op een ongezonde manier mee zal worden omgesprongen. Het
wil dus geenszins zeggen, dat de afgevoerde panden voor de sloop
bestemd zijn.
De heer VAN CASTEREN geeft het college groot gelijk.dat het
gebruik gemaakt heeft van zijn bevoegdheid om een aantal pan
den van de lijst afgevoerd te krijgen. Het verweer van het college,
dat artikel 8 gehanteerd wordt, doch dat sterk de indruk gewekt
wordt dat artikel 20 van toepassing is, vindt hij ook zeer sterk. Hij
gelooft, dat een besluit van de raad tot afvoering van de lijst van
een aantal panden allerminst betekent, dat ze er ook definitief af
gaan. Verder gelooft hij dat de gemeente het recht heeft tegenover
het uitgangspunt van de monumenten raad zijn uitgangspunt testel
len. Bij de eerste is het een kwestie van monumentenzorg en bij
de gemeente spelen andere overwegingen een rol.
Bovendien zullen de particuliere eigenaren van deze panden hun
mening naar voren brengen. De strijd om een plaatsing op de de
finitieve lijst moet nog Komen meent hij.
Tot slot zegt spreker, dat het verstandig is van beide zijden duide
lijk te stellen, dat er geen panden op de lijst komen, tenzij het
inderdaad noodzakelijk is, omdat het nogal wat belemmeringen
geeft.
De heer VAN DER WERFF zegt, dat toen de voorlopige ontwerp-
lijst hem onder ogen kwam, hi] er verbaasd over was, dat de stad
zoveel onroerende monumenten had. Hij kan zich dan ook levendig
voorstellen.dat het college zich in zijn vrijheid van handelen ster
ker dan nodig beperkt zag.
Hij is er. van overtuigd, dat het college het met het welzijn van de
stad zo goed mogelijk voor heeft en hij sluit zich ten deze aan bij
hetgeen de heer Van Casteren gezegd heeft, dat het natuurlijk niet
de bedoeling zal zijn om nu maar een groot deel van de binnen
stad plat te leggen, maar juist met een zeker begripvoor het hand
haven van bepaalde karaktereigenschappen de stad op de eigen
wijze te ontplooien. Naar zijn mening wordt de minister door het
college er terecht op gewezen, dat niet met artikel 8, doch met
artikel 20 gewerkt had moeten worden.
Nu het college een grote mate van vrijheid krijgt meent spreker
toch op de uiterste prudentie te moeten aandringen. Hij wijst er
in ditverband op, dat Justinus van Nassau's oude woning op magni
fieke wijze gerestaureerd wordt, doch dat het effect ervan op voor
hand al verminderd is door zowel het naast- als het overliggende
pand.
Als men op het Kasteelplein de gevels van het Justinus van Nassau-