11 MAART 1964. 159 museum en van De Stem naast elkaar ziet en aan de andere kant die van de cadettenflat, dan voelt men, dat hier als het ware een discrepantie in de tijd is ontstaan, hetgeen naar zijn gevoel niet nodig was geweest. Hij vraagt zich altijd met zorg af hoe deze beide nieuwbouwen op deze wijze gefiatteerd zijn kunnen worden. Juist in een dergelijk voorbeeld blijkt.dat het straatbeeld dan niet meer evenwichtig is. In dit verband wijst hij er nog op en hij hoopt dat het college er voor zal voelen om de minister er op te wijzen, als dat mogelijk is, om bijv. Prinsenkade 11 -18 volgens artikel 20 als straatwand voor een zeker evenwicht te behouden. Op de Prinsenkade, waar tengevolge van de oprichting van een benzinestation plus een onder grondse parkeergarage, vrij grote ingrepen dreigen, zouden grote risico's ontstaan als een deel van die wand zou uitvallen. Spreker vindt het jammer dat Prinsenkade no. 2 van de lijst wordt afgevoerd, omdat dat typisch "Jugend Stiel Art. Nouveau" is. Als men daar langs rijdt, denkt men aan de koele meren des doods, aan de witte waterlelie, die daar blank op het water ligt en waar van de stengel diep in het slijmerige slijm schuil gaat. Dat gevoel krijgt men nooit als men door moderne wijken loopt. Misschien zou nog iets meer vastgehouden kunnen worden aaneen paar punten, waar een rijker associatie mogelijk is dan alleen maar een straatwand. Spreker begrijpt echter dat dit bijzonder moeilijk is, hoewel de mens in deze moderne tijd gemakkelijk verdwaalt in de uniformiteit. Verder wijst spreker nog op Viandenlaan 4, dat, mits goed geres taureerd, toch nog een rustpunt zou kunnen zijn in deze omgeving. Ten aanzien van Lunet B zegt hij, dat als dat afgevoerd wordt, het over een paar jaar gesloopt is en dat er dan nooit meer iets van de bouw uit de Bredase vestingtijd te tonen is. Hij gelooft, dat het een bijzonder aantrekkelijk bolwerkjezou kunnen worden en daar om vraagt hij of er toch geen mogelijkheid te vinden is om dit bouwwerk te behouden. Tot slot zegt spreker nog, dat alle leden een object gemist heb ben, maar dat ze het gelukkig niet node missen, n. 1. het station. De heer Quadekker zegt, dat hij gemist heeft, hetgeen de wet houder over "De Schuur" gezegd heeft. WethouderVERMEULENherhaalt.dat het bij "De Schuur" hoofd zakelijk gaat om de opmerkelijke achterbouw met een schilddak uit het eerste kwart van de 19e eeuw en volgens de traditie jacht huis der Oranjes. De achterbouw wordt dus op de lijst gehandhaafd. De heer VIS meent, dat het handhaven van verschillende ge bouwen op de monumentenlijst, zou kunnen leiden tot verkeerde conclusies inzake de monumentaliteit van de stad. Men zou n. 1. kunnen denken.dat de hele binnenstad een zeer monumentaal ge heel is. Hij meent te hebben begrepen, dat ook andere steden

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 159