13 MEI 1964.
240
fraaie oplossing.
De heer BROEDERS zegt dat zijn indruk dat van de zijde van
de spoorwegen keihard is onderhandeld, door hetgeen de wethou
der heeft gezegd, is bevestigd. Daar zal waarschijnlijk weinig aan
zijn te veranderen. Hij heeft hier ook volledig begrip voor en hij
hoopt alleen dat de nodige steun wordt verkregen, met name van
gedeputeerde staten en van de rijksinstanties, opdat dit plan wat
voor Breda van zo uitzonderlijke betekenis is, binnen afzienbare
tijd wordt gerealiseerd.
De heer MENDES vraagt of de gemeente over deskundigen be
schikt die in staat zijn de te zijner tijd de per kwartaal van de
spoorwegen komende rekeningen te controleren.
De heer BARIJ zegt dat in artikel 21 van de concept-overeen
komst een zeer zware aansprakelijkheid voor eventuele schade op
de schouders van de gemeente wordt gelegd. Het is spreker bekend
dat dit een normale clausule is inde overeenkomsten die de spoor
wegen zijn partners pleegt voor te leggen. Naar zijn mening moet
er van de andere kant tegenover staan dat het noodzakelijk is dat
het risico door verzekeringen wordt gedekt.
In artikel 23 leest spreker dat de oplossing van geschillen in eerste
instantie aan twee arbiters wordt opgedragen en niet zoals gebrui
kelijk aan drie. Wanneer aan twee wordt vastgehouden wil hij
voorstellen deze clausule te schrappen, want dit lijkt op niets. In
de praktijk gaan beide partijen bij een geschil als verstandige lie
den om de tafel zitten om dit op te lossen. Lukt dat niet dan gaan
zij ieder een arbiter benoemen, waarvan zij natuurlijk verwachten,
dat die hun standpunt verdedigen; die worden het natuurlijk ook
niet eens en dan moet het geschil worden verwezen naar het arbi
trage-instituut. Als dit zo gehandhaafd wordt zal, naar spreker's
mening, die eerste arbitrage alleen maar tijd en geld kosten.
De heer MELZER is het met de wethouder eens dat het jaren
heeft gekost om tot dit afgerond plan te komen, maar het was ja
ren geleden ook nog niet bekend hoe Breda zich ging uitbreiden.
Hij vraagt zich daarom af of het toch niet efficiënter zou zijn om
er een stuk aan te breien, dan om straks weer andere kostbare voor
zieningen te moeten treffen.
Wethouder VERMEULEN is het daar volkomen mee eens.
De heer MELZER wil er nog aan toevoegen dat het hem vaak
opvalt dat men in Nederland - en zo is het vroeger altijd geweest -
ten aanzien van wegwerken en wegenvoorzieningen altijd heel
graag meer fragmentarisch te werk gaat dan voor grote waterstaats
werken, zoals inpolderingen, waar men wel in generaties denkt.