241
13 MEI 1964.
De heer VAN DER WERFF zegt waarschijnlijk verkeerd te heb
ben beluisterd dat de wethouder in zijn antwoord op een gegeven
moment stelde dat pompeus, architectonisch aanvaardbaar zou be
tekenen. Hij veronderstelt dat de wethouder dit niet heeft bedoeld.
Wethouder VERMEULEN zegt dat de heer Van derWerff dit in
derdaad verkeerd heeft verstaan. In verband met hetgeen de heer
Broeders heeft opgemerkt meent spreker er goed aan te doen mede
te delen dat er over het hoogspoor al meerdere malen contact met
gedeputeerde staten is geweest. En nog zeer recent is er een be
spreking geweest met een lid van het college van gedeputeerde
staten en de chef van de afdeling financiën ter provinciale griffie.
Uit dat gesprek is wel de indruk meegenomen dat gedeputeerde
staten inderdaad bereid zijn om Breda bij al zijn pogingen om dit
project rond te krijgen te steunen. Deze contacten zijn ook op de
departementen gelegd en ook daar was men met het college van
oordeel dat het entameren van een zodanig groot project echt niet
gefinancierd zou kunnen worden uit de objectieve uitkeringen in
het kader van de financiële verhouding.
Nu de raad de onuitstelbaarheid van dit werk heeft uitgesproken is
er alle hoop dat met dit concrete stuk op de tafel van gedeputeer
de staten inderdaad aan de oplossing van het financieel probleem
kan worden gewerkt.
Spreker heeft al gezegd dat als het op deze wijze niet lukt en er
zou uit de gemeentelijke middelen meer geld bij moeten, het col
legeverplicht is bij de raad terug te komen en dit zal ook echt ge
beuren.
De heer Mendes heeft enige twijfel uitgesproken ten aanzien van
het feit of in het gemeentelijk apparaat wel wordt beschikt over
ter zake kundige mensen die de door de spoorwegen ingediende
rekeningen kunnen controleren.
Hij durft daar zonder meer geen bevestiging, noch een ontkenning
op te geven. Anderzijds gelooft hij tochwel dat de dienst van open
bare werken en in het bijzonder de afdeling die bij de tunnelbouw
bij de Terheijdenseweg betrokken is geweest, wel beschikt over
ter zake kundige mensen.
Hij kan zich voorstellen dat de heer Barij de aansprakelijkheid in
artikel 21 gesteld graag door verzekering gedekt ziet. Spreker weet
niet of dit niet zo zonder meer automatisch zou zijn gedaan.
Hij denkt van wel, maar zal het intern navragen.
Wat betreft het voorstel van de heer Barij om in artikel 23 het aan
tal arbiters te brengen van 2 op 3 zegt hij te hebben begrepen dat
artikel 23, eerste lid nauw verband houdt en in combinatie gezien
moet worden met het 3e lid, waarin is gesteld dat mocht de in lid
1 bedoelde commissie niet tot overeenstemming komen het oplos
sen van het betreffend geschil op verzoek van de meest gerede par
tij zal worden opgedragen aan het Nederlands Arbitrage instituut.
In deze constructie ziet hij eigenlijk in het derde lid de derde man.
Als dus in het eerste lid al drie man staan dan zal men misschien