249
13 MEÏ 1964.
zijn lijkt het spreker verstandiger om deze categorieën niet te noe
men. Als men gaat noemen dan zou men een inventarisatie moe
ten maken van wie er nu en in de toekomst voor zitting-nemen in
de cultuurraad aangewezen is. Bovendien is het zo dat men niet
uit de groep zelf wordt aangewezen, maar dat dit door de raad ge
beurt. Dit zal alleen maar tot moeilijkheden kunnen leiden in die
zin van "waarom zij wel en wij niet". Met name denkt hij aan de
uitkoopverenigingen die niet uitdrukkelijk genoemd worden, die
langs de achterdeur van algemene culturele belangstelling toch
weer binnen gehaald worden. Tegen de samenstelling als zodanig
heeft hij geen enkel bezwaar, hij zou alleen willen voorstellen in
artikel 4 de leden d. e. en f. samen te trekken in een letter en dat
daarvoor gesteld zou worden "tenminste vijf leden op titel van al
gemene culturele belangstelling". Dan vermijdt men dat bepaal
de groeperingen uitdrukkelijk genoemd worden en anderen volko
men verzwegen worden. Dit voorstel zou hij daarom willen doen
en daarbij minstens 5 willen nemen. Spreker kan zich voorstellen
dat men het op prijs stelt dat de club niet al te groot wordt maar
dat houdt ook de mogelijkheid in dat als er eens een omstandigheid
zou zijn dat men - om wat voor reden dan ook - enigermate zou
willen uitbreiden dat men dat zou kunnen doen zonder het regle
ment te wijzigen.
Een tweede moeilijkheid heeft spreker gevonden met betrekking
tot de benoeming op voordracht van burgemeester en wethouders.
Hij heeft er begrip voor dat nu een concrete samenstelling wordt
gepresenteerd en kan er dan ook mee instemmen. Hij zou het echter
bijzonder op prijs stellen dat de raad in het vervolg bij de voor
dracht van een vacature een keuze-mogelijkheid heeft, doordat
een dubbeltal wordt voorgedragen. Hij meent dat het voor de raad
een volkomen farce zou worden omdat bij enkelvoudige voordracht
het benoemingsrecht in feite bij burgemeester en wethouders komt
te liggen. Als men dat voornemens is dan moet dat in artikel 5
maar zo geregeld worden.
Als men door de raad wil laten benoemen dan moet er in het ver
volg een voordracht van twee komen. Nogmaals onderstreept hij
dat hij met de voordracht zoals die de raad nu heeft bereikt, ak
koord gaat.
De heer VIS wil zich bij hetgeen de heer Broeders ten aanzien
van artikel 4 heeft opgemerkt aansluiten. Ook hij meent dat het
niet geheel juist is om de twee categorieën afzonderlijk te onder
scheiden. Ook zijn opmerking over het benoemen van tenminste
vijf leden acht hij juist, omdat als de burgerij bij het beleid van
de schouwburg en Beyerd wordt betrokken toch de mogelijkheid
moet blijven bestaan om een wat ruimere raad samen te stellen.
Nu is het natuurlijk zo dat de raad ook weer niet te groot moet
worden maar spreker zou er toch vóórwillen pleiten de mogelijk
heid tot enige verruiming aanwezig te houden. Dit temeer omdat
burgemeester en wethouders van oordeel zijn dat uit het midden
van deze raad een zogenaamde spoed-raad samengesteld zal moe-