13 MEI 1964.
256
Mevrouw VAN MIERL-0 vraagt hoe de wethouder denkt overeen
DB-er en een AB-er.
Wethouder BASTIAENSEN meent dat dit voorstel wel een beetje
zwaar is, er is geen DB en AB nodig, wat wel nodig is, is dat er in
dringende gevallen een soort kernraad kan zijn, een soort romp
kabinet dat voor spoedzaken bij elkaar wordt geroepen. Dat is iets
wat op dit moment ook nog niet kan worden bepaald, dit kan veel
meer tot uitdrukking komen wanneer eenmaal met deze raad wordt
gewerkt, er zal zich dan vanzelf wel een kern kristaliseren.
De heer ZIJTREGTOP zegt dat de naam van een beroepskunste
naar bij de kandidaten ontbreekt. Hij heeft er begrip voor dat de
raad op dit moment kunstmatig op grond van historische gegevens
moet worden samengesteld. Indien burgemeester en wethouders nieu
we dubbeltallen aan de raad voor gaan leggen, geeft hij in over
weging de naam van een beroepskunstenaar op te nemen.
De heer VAN DERWERFF is het niet met de vorige spreker eens
dat inde adviesraad beroepskunstenaars zitting zouden moeten ne
men. Dit is ook al even inde afdelingsvergadering aan de orde ge
weest.
Bijzonder gelukkig is spreker met de toezegging van de wethouder
dat hij ook de wijziging van artikel 4 kan onderschrijven. Spreker
krijgt de indruk dat nu in de samenstelling van de kunstraad de
waardering van burgemeester en wethouders tot uitdrukking wordt
gebracht. In eerste instantie heeft hij er al op gewezen het zo jam
mer te vinden dat die mensen, die tot nu toe in een van de beide
commissies zo actief hebben gewerkt, ontbreken. In dit verband
wil hij de naam door de heer Vis genoemd naar voren halen. Het
zou te betreuren zijn wanneer er een hiaat in die werkzaamheid
kwam.
De wethouder zegt dat diegenen die in de kunstraad gaan werken
een team gaan vormen en nu zegt hij dat over drie maanden - maar
dat worden er volgens spreker vijf omdat de zaak pas na september
op gang komt - eens wordt bekeken of nog iemand anders, een
vrouw of iemand die muzikale belangstelling heeft, er bij wordt
gehaald. Maar dan is de teamgeest van de raad al gevormd en van
daar vindt spreker dat het sluitstuk van de toezegging van de wet
houder moet luiden dat hij in dit stadium komt met een concrete
naam van een vrouw en concreet met de genoemde naam. Hier
door wordt de hechtheid en de activiteiten van de raad bevorderd.
De heer VIS zegt dat hij van de wethouder niet helemaal dui
delijk heeft gehoord dat er tegen een wat grotere raad bezwaren
zouden bestaan. Hij is het met de heer Van der Werff eens dat als
tot uitbreiding wordt overgegaan er toch maar niet te lang moet
worden gewacht. In het algemeen is spreker ontvankelijk voor het
ontzien van gevoeligheden maar meent dat daarnaast de taak van