314 17 JUNI 1964. De heer KRAMER wil gaarne» nadat zijn fractie-voorzitter de aspecten van het overleg van de opticiens en het personeel heeft aangesneden, nog een derde punt aanroeren, dat naar zijn mening nog niet genoemd is. Er is zelfs nog een zeer grote belangengroep nl. de consumenten. Deze bevolkingsgroep zal er ook zeer mede gebaat zijn dat op een bepaald moment niet alle opticiens geslo ten zijn. Het zal burgemeester en wethouders wel bekend zijn dat een bril dragen voor iedereen niet hetzelfde is. Men heeft spreker verteld dat bijna 50°Jo van de bevolking brildragend is en daarom rijst bij hem de vraag waarom het niet mogelijk is tot een regeling te komen dat één van de 13 of 14 winkels open is. Hij meende dat dit toch wel mogelijk zou zijn, indien dit aspect in het overleg be trokken was. Spreker is daarom ook voorstander van het opnieuw plegen van over leg. Uiteindelijk is hij van mening dat het overleg toch nog moet be ginnen omdat er geen overleg geweest is. Daarom stelt hij de vraag: hoe is in andere gemeenten deze kwestie geregeld? Bij de honden belasting heeft men de vergelijking met andere gemeenten wel over wogen. Tenslotte zou spreker nog gaarne van burgemeester en wethouders vernemen of de afdeling voor de strafverordeningen hierover nog zal vergaderen. Mevrouw VAN MIERLO meent dat deze materie ook een soort medisch aspect heeft en vraagt zich af waarom niet tot een soort gelijke regeling zoals met de apothekers zou kunnen worden geko men» De bevolking kan dan altijd ergens terecht. De heer VAN CAULIL is van mening dat alles verschillend door één bril kan worden bekeken dat in dit geval zeker van toepassing is. Of door alleen alles door die bewuste bril goed kan worden bezien is een vraag voor de ondernemers zelf. Spreker vraagt zich af, wie de winkelsluiting aanvraagt. Volgens zijn mening moet dit geschieden door de ondernemer en dat hij daartoe het recht heeft om dit te doen. Thans hebben 2/3 gedeelte van de ondernemers de winkelsluiting aangevraagd en zij hebben de juiste weg bewandeld. Door een der vorige sprekers is de opmerking gemaakt dat 2/3 ge deelte schijnbaar over de minderheid gaat regeren. Spreker ziet het nu weer langs de andere kant van de bril en er is een bezwaarschrift van de minderheid, die thans de meerderheid wil gaan regeren. Het is volgens hem de vraag hoe men het wil bekijken en aan wel ke kant men gaat staan. Hij kan nog steeds niet inzien dat er een onjuiste weg is bewandeld. Indien burgemeester en wethouders der halve gevraagd wordt om door dit vergrootglas de kwestie te gaan beoordelen is spreker van mening dat zijde kwestie van de kant van die ene ondernemer zullen moeten gaan bekijken. Het is naar zijn mening onmogelijk dat er een eenheid is bij dit

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 314