17 JUNI 1964. 317 voorstel terug zouden nemen en aan de ondernemers de gelegen heid geven tot overeenstemming te geraken. Wellicht zal volle dige overeenstemming niet mogelijk zijn doch men kan er dan nog eens één maand over nadenken. Wethouder BASTIAENSEN merkt op dat de heer Kroon geen vreemdeling in Breda is en hij weet ook heel goed dat er in het midden- en kleinbedrijf hier in Breda heel wat gaande is. Niet alleen in Breda, doch over het gehele land is het een en ander gaande over die beruchte of befaamde vrije dag, die bij het wee kend moet aansluiten. Door reclamant wordt in zijn geschrift geattendeerd op de adver tentie in de dagbladen, waarin duidelijk vermeld staat dat er een zeer groot deel van het midden- en kleinbedrijf deze kwestie op lost door een vrije maandag in te voeren. Men maakt dan gebruik van de zo mogelijk in te voeren verplichte maandagmiddagslui ting en de vrijwillige maandagochtendsluiting. Het is namelijk zo dat een verplichting om maandagmiddag te sluiten vanzelf sprekend leidt tot een vrijwillige maandagochtendsluiting. Doet men dit andersom dan kan het zo zijn dat maandagochtend geslo ten wordt en's middags de zaak geopend is. Vandaar, zo zegt spre ker, dat in deze groep van ondernemers er verschillende zijn die er de voorkeur aan gevende maandagmiddag te nemen en spreker wijst er op dat men niet verplicht is om de maandagochtend te sluiten, Dit noemt spreker belangrijk. De heer KRAMER zegt dat het uitgangspunt van wethouder Bas- tiaensen wel aardig is als hij de kappers gaat vergelijken met de opticiëns. Hun werkterrein ligt wel dicht bij elkaar, maar toch ziet spreker wel enig verschil. Met het haar kan men beter een dag wachten dan met een bril. Spreker wil hiermede het facet van de volksgezondheid nogmaals ter tafel brengen, waarover hij van de wethouder geen antwoord heeft gekregen. Toch is het naar zijn mening wel de moeite waard hieraan enige aandacht te schenken. Spreker is het eens met de wethouder dat thans een spel gespeeld wordt in het kader van de vijfdaagse werkweek. Ergens heeft hij ook begrepen dat het overleg tussen de werkgevers en de werkne mers niet rond is. Maar hij is van mening dat de raad deze groe pen een kans moet geven, wellicht te beginnen met de opticians, de zaak nu eens goed van de grond te brengen. Tenslotte deelt hij mede dat hij ook geen antwoord heeft gekre gen op zijn vraag over het advies van de afdeling voor de straf verordeningen. De heer VAN DER WERFF is evenals de heer Kramer van me ning dat het medisch aspect het nuttig maakt dat er een samen spel is tussen de opticians en de oogartsen. Het zal immers een vreemde situatie zijn als de oogarts op maandag wel spreekuur

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 317