365 15 JULI 1964. sluiten genomen zouden kunnen worden. Dit acht zij ook niet hele maal juist, omdat de wet stelt, dat het een commissie van advies of een commissie van bijstand of beiden kan zijn. Voor wat de immateriële hulpverlening betreft gelooft spreekster, dat het goed is om dit aan het particulrer initiatief over te laten. Nogmaals legt zij de nadruk op de belangrijkheid van de samen stelling van de commissie, omdat hierin de vertegenwoordiging zo danig moet zijn, dat alle mensen op de plaats terecht komen waar zij behoren. De heer KRAMER zegt dat de strijd, wie rechtens de bijstand aan de mens moet verlenen, nu gelukkig voorbij is. Nu wordt bijstand verleend, omdat men er recht op heeft en niet meer als een gunst, zoals we dat bij de oude armenwet hebben meegemaakt. In onze moderne welvaartstaat, zegt spreker, zijn er toch nog men sen, die in de strijd om het bestaan, in nood verkeren en nu be hoeft die nood eigenlijk niet meer te bestaan. Het grote voordeel is, dat de nood kan worden voorkomen en dat er geen vernederen de omstandigheden meer behoeven op te treden. Dit komt ten goede aan de eigen waarde van de mens, zegt spre ker, en dit komt toch zeker ook ten goede aan de gemeenschap. De voorgestelde regeling kan de goedkeuring van spreker's fractie wegdragen. Hij is geen voorstander van een commissie van advies. De delega tie van bestuurlijke bevoegdheden spreekt hem in het bijzonder aan. Spreker hoopt, dat er in de verbindingen, die nu tot stand moeten komen tussen het gemeentebestuur, college van bijstand en burgerij geen storingen zullen optreden. Als dat bereikt zou kunnen worden, gelooft hij dat het geheel goed zal kunnen functioneren en dat het zelfs een heel belangrijke taak in de gemeenschap zal krijgen. Hij gaat graag met het voorstel akkoord. De heer VAN DER WERFF zegt, dat hij zich in de afdelingreeds met het voorstel akkoord verklaard heeft. Evenals vorige sprekers wil hij er nog eens de nadruk op leggen, dat het naar zijn gevoel een gelukkige keuze geweest is omhet advies college, dat als mo gelijkheid vastgelegd was te laten vallen en een commissie van bijstand in te stellen. Dit lijkt hem ook voor de particuliere in breng, die daarvoor in de plaats moet komen van groot belang. Wel vraagt hij zich nog af of de maximumleeftijd van 70 jaar voor de leden niet wat hoog is. Hij weet, dat er ergens een grens ge trokken moet worden en hij realiseert zich, dat het moeilijk zal zijn om op een gegeven moment oude en vertrouwde figuren, die een lange staat van dienst hebben, eventueel te moeten laten af vallen, maar aan de andere kant meent hij toch, dat dit in de geest is van het college en van de wethouder en wanneer hij er aan denkt, dat hier toch een dynamische commissie zal moeten optreden en dat hier met een zekere voortvarendheid zal moeten worden ge werkt betwijfelt hij of dit met een 70-jarige het geval zal zijn.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 365