370
15 JULI 1964.
wordt voorgedragen, verzoekt hij de raad daaruit niet de conclusie
te trekken.dat het college niets voor dubbeltallen voelt, maar wel,
dat het college met dubbeltallen wil komen, die zinvol zijn en
waarbij geen schijnkandidaten zijn.
De heer Van der Werff heeft, daarbij gesteund door de heer Qua-
dekker, een aanval gedaan op de leeftijdsgrens van 70. De raad
kan, zegt spreker, zijn opvattingen, die hij heeft over die leef
tijdsgrens gehonoreerd krijgen door de keuze, die hij zelf bepaalt.
Persoonlijk wil hij niet graag naar een andere leeftijdsgrens, om
dat dat een accentuering zou betekenen van de 65 jarige leeftijd,
waarop men in Nederland gedoemd schijnt te zijn om oud te wor
den verklaard en waarmede hij het helemaal niet eens is. Boven
dien is het zo, dat de groep van de wat oudere mensen in de acti
viteit van dit werk toch bepaald nog al wat aan werk zullen ver
tegenwoordigen en spreker gelooft, dat het van irreëliteit zou ge
tuigen, dat men ten behoeve van deze groep, doch zonder deze
groep een bepaald beleid zou voeren en bestuursbeslissingen zou
nemen. Het lijkt bovendien onwaarschijnlijk, dat het hele college
de leeftijd van 70 zal halen.
De heer Van der Werff is als historicus uiteraard in de historie ge
doken. Het college, zegt spreker, heeft zich in het voorstel voor
wat de historie betreft beperkt tot drie hoofdmomenten n. 1. 1854,
1912 en 1964, waarop de bijstandverlening in Nederland zich vol
trekt. Aan Vives is wel gedacht, doch als men één man op dit ter
rein noemt kunnen er in Nederland direct 100 genoemd worden.
Inderdaad heeft minister Van Rhenen ooit gezegd, dat het armbe
stuur staatstaak is. Spreker meent, dat dit destijds weliswaar een
geuite kreet was, doch dat de praktijk anders bleek te zijn.
Mevrouw VAN MIERLO zegt, dat zij in eerste instantie de op
merking van de heer Van Casteren inzake het particulier initiatief
had willen steunen, doch dat haar dit ontschoten is. Zij ziet het zo,
dat het particulier initiatief op een fatsoenlijke en eerlijke manier
moet samenwerken met het college voor het verlenen van bijstand
en zij verwacht een dergelijke houding ook van dat college. Zij
benadrukt nog eens dat de samenwerking van de commissie met de
dienst van sociale zaken altijd uitstekend is geweest.
Spreekster merkt op,dat zij niet graag de heerVan Casteren steunt,
waar deze gezegd heeft, dat de commissie van overleg, zoals die
nu bestaat of de commissie van advies zoals die straks zal bestaan
een soort beroepsinstantie zou worden, althans als zij het goed be
grepen heeft. Zij heeft altijd de ervaring opgedaan, dat een ad
viesinstantie nooit tegelijkertijd als beroepsinstantie kan fungeren.
De heer VAN DER WERFF vraagt of op de voordracht ter benoe
ming van de leden van het college voor het verlenen van bijstand
de leeftijd van de voorgedragenen vermeld zal staan.
Mevrouw DE BONTE zegt, dat haar fractie het er wel mee eens
is, dat er een college voor het verlenen van bijstand, met daarin