399
12 AUGUSTUS 1964.
De heer BARIJ zegt dat hij ingevolge de bepalingen van het
burgerlijk wetboek verplicht kan worden om zijn ouders en zijn
grootouders te onderhouden, terwijl hij ook verplicht kan worden
zulks te doen ten aanzien van zijn schoonouders, zijn gewezen
echtgenote en zijn echtgenote wanneer hij van tafel en bed ge
scheiden zou zijn.
Wanneer een van deze vier zich per ambulance laat vervoeren naar
weet niet waar, dan zou hij volgens deze verordening daarvoor aan
gesproken kunnen worden. Hij gelooft niet dat dit de bedoeling van
de verordening is en hij meent dat dit ook niet haalbaar is. Want
zou men proberen op hem de kosten van vervoer naar het zieken
huisvan zijn schoonmoeder teverhalen dan zou hij zich,zijns in
ziens terecht, erop kunnen beroepen dat hij niet heeft besloten
zijn schoonmoeder te laten vervoeren, maar dat zij dat zelf ge
daan heeft. Hij stelt daarom voor artikel 2 te wijzigen in die zin,
dat onder belanghebbende wordt verstaan degene door wie of te wier
behoeve het ambulancevervoer plaats vindt en het andere weg te
laten.
Wethouder VAN BOXTEL weet dat de heer Barij als juridisch des -
kundige bepaald niet licht mag worden aangeslagen wanneer hij
over dit soort zaken spreekt.
Van de andere kant is het zo dat de gemeente ook haar juridische
adviseurs heeft en het punt dat de heer Barij hier ter sprake brengt
is met deze adviseurs meer dan eens onderwerp van discussie ge
weest. Voorop meent spreker wel te mogen stellen dat welke for
mulering of clausulering men voor de verhaalsmogelijkheid zal
zoeken er nooit een vlekkeloos zal zijn. Het door de heer Barij ge
lanceerde voorstel is bijzonder bezwaarlijk en voor het college
niet aanvaardbaar, omdat zich dan nogal wat consequenties in
juridische zin kunnen voordoen. Ter verdediging van de gekozen
formulering stelt spreker.dat uitgangspunt het self-supporting zijn
van de ambulancedienst is geweest.
Dit als uitgangspunt nemend moest worden gezocht naar een be
grenzingvan de aanslagmogelijkheid, die daarna is gegoten in een
vorm van een belastingverordening. De redenering, die ook nu ge
stand wordt gedaan is, dat de onderhoudsplicht, die geconstrueerd
en beschreven is in het burgerlijk wetboek bepaald geen onredelij
ke norm voor bepaling van de omvang van de aanslagmogelijkheid
zou zijn. Van daaruit redenerend is tot deze omschrijving gekomen.
Vooropgesteld - en spreker neemt aan dat de heer Barij dit ook
doet - wordt dat de regeling ook in redelijkheid moet worden toe
gepast en niet naar willekeur.
Spreker geeft toe dat er in de formulering een aantal min-punten
kunnen zitten, maar meent toch te kunnen stellen dat de plus-pun-
ten het van de minpunten winnen - in juridisch opzicht wel te ver
staan -.Als plus-punt noemt hij op de eerste plaats dat de in deze
vorm gegoten belastingverordening bijzonder hanteerbaar blijkt te
zijn, de inning vereist een eenvoudige procedure, zonder dat er
gerechtelijke vonnissen aan te pas behoeven te komen.
Soortgelijke regelingen, waarin eenzelfde clausule is opgenomen,