14 OKTOBER 1964.
504
dragen als de verlenging ten behoeve varx de bedrijven gebeurt. Of
zijn de kosten verdisconteerd in de prijs, die voor het industrieter
rein gevraagd is?
Wethouder VERMEULEN zegt, dat het antwoord op de vraag van
de heer VAN DEN EEDEN al min of meer in het voorstel staat.
Er staat n.l. "We willen er in dit verband op wijzen, dat de aan-
legkosten van deze stamlijn, vermeerderd met de gekapitaliseerde
onderhoudskosten in de exploitatie-opzet van de uitgegeven gron
den zijn verdisconteerd en als zodanig over het verkoopbaar terrein
zijn omgeslagen".
Dat wil dus zeggen, dat de kosten, die hieraan besteed moeten wor
den via de grondprijs van het industrieterrein worden terugontvangen.
Spreker meent, dat het niet juist zou zijn om bepaalde industrieën,
die aansluiting verzoeken, met de totale kosten tebelasten, terwijl
er mogelijk in de toekomst nog andere industrieën komen, die ook
om aansluiting verzoeken en die dan niets van deze kosten zouden
moeten dragen. Hij gelooft, dat in het voorstel de meest redelijke
oplossing aan de hand worden gedaan.
De heer VAN DEN EEDEN meent, dat de industrieën, die zich
eerst gevestigd hebben voor wat deze kosten betreft, een pré heb
ben op de industrieën, die zich straks zullen vestigen.
Wethouder VERMEULEN zegt dat dit misschien wel waar is. Hij
weet niet hoe men vroeger met de stamlijn gemanipuleerd heeft.
Dit zal echter wel altijd zo blijven. Er moet nü besloten worden en
het college heeft nü de meest redelijke oplossing voor de kosten
verdeling gezocht.
Overeenkomstig het voorstel wordt besloten.
12. OPHEFFING VAN DE BURGERLIJKE INSTELLING VOOR MAAT
SCHAPPELIJKE ZORG.
De heer BARIJ zegt, dat voorgesteld wordt het vermogen van de
BIMZ te laten overgaan naar de gemeente, maar wat er met het
vermogen gaat gebeuren staat zijns inziens niet in het besluit.
Er wordt wel een artikel van de Armenwet aangehaald, waarin staat,
dat bij het besluit tot opheffing van maatschappelijke instellingen
de bestemming van de bezittingen en inkomsten op bepaalde wijze
geregeld moet worden. In het besluit zelf staat deze regeling niet
en dit lijktspreker een lacune te zijn, omdat artikel 18 van de Ar
menwet imperatief deze regeling voorschrijft.
De tweede vraag, die spreker wil stellen betreft het deel van het
vermogen van de BIMZ dat het college wil aanwenden voor een ge
schiedschrijving van de instelling.
Spreker gaat graag met dit voorstel akkoord, doch hij ziet niet hoe
veel deze geschiedschrijving gaat kosten. Hij denkt, dat dit wel
eens een erg dure geschiedenis kan worden en daarom zou hij lie
ver zien, dat de kosten gelimiteerd zouden worden.