14 OKTOBER 1964. 514 bracht. Mogelijk staat ergens in de wet, dat de woonwagenbewo ner eerst moet informeren of er plaats is, doch de praktijk is, dat de woonwagenbewoner rijdt, aankomt, kijkt of er plaats is en als er geen toezicht is gaat hij staan opeen plaats die er niet is. Juist deze praktijk heeft het college doen zeggen:"Laten we wanorde- li jke situaties voorkomen door het beschikbaar stellen van parkeer ruimte en accommodeer die ruimte zodanig.dat die mensen daar een redelijk bestaan kunnen leiden. Tot slot zegt spreker te menen.dat het bestuur met deze voorzie ningen de situatie in de hand heeft, zij het dan, dat het dage lijks moeilijkheden met zich brengt. De heer BA RIJ merkt op dat de wethouder gezegd heeft, dat het van grote wijsheid getuigd, dat men op tijd zijn beleid kan wijzigen, maar hij vindt het jammer, dat de wethouder daaraan toegevoegd heeft.dat hij dat niet heeft gedaan. Spreker zou daar aan consequenties kunnen verbinden, doch hij zal dat niet doen. Voor hem staat het als een paal bovenwater.dat het beleid inde- ze wel degelijk gewijzigd is. Hij is het met de wethouder eens, dat gedeputeerde staten het aantal wagens hebben vastgesteld op maximaal 90. In december 1963 is het pertinent de bedoeling ge weest niet meer dan 90 wagens toe te laten. Er zijn twee zaken aan de orde n. 1. dat het kamp dicht moet en dat er plaats voor overtollige wagens moet zijn. Spreker is het met beide eens, doch voor hem is het de vraag of hetkampdicht moest en of de bekende 41.000, - niet bespaard hadden kunnen worden als er meteen plaats voor overtollige wagens was gecreëerd, want de woonwagenmens gaat vanzelf op de loop als het kamp vol is. Hij citeert uit de notulen van 4 december 1963: "Het is bekend, dat er heel wat trekkende bevolking is, dat juist de voorkeur geeft aan overloopkampen en dat dus liever niet gaat staan op het beter geoutilleerde woonwagencentrum". Spreker denkt, dat, indien in december deze noodvoorzieningen getroffen waren, het kamp niet gesloten had behoeven te worden, omdat de mensen vanzelf naar die noodstaanplaats waren gegaan. Het blijft voor hem een grote vraag of die 41. 000, - die in de cember gevoteerd zijn, verantwoord besteed zijn. De heer VAN GASTEL zegt, dat hij de opmerking van de wet houder, waar deze veronderstelde, dat hij lid van de Raad van State zou zijn, kan terugspelen omdat de wethouder er blijk van geeft, dat hij ook van de gang van zaken op de hoogte is. Spreker heeft gevraagd of het niet mogelijk en gewenst is, om de tijdelijke staanplaats, die gecreëerd wordt, bij het kamp te trek ken. Op deze vraag heeft hij geen duidelijk antwoord gekregen. Zijn deze voorzieningen nu uitsluitend bedoeld voor passanten? Spreker meent beluisterd te hebben, dat er permanente staanplaat sen gecreëerd worden.

Raadsnotulen en jaarverslagen

Breda - Notulen van de gemeenteraad | 1964 | | pagina 514