603
25 NOVEMBER 1964.
bij wie op deze wijze de gemeente Breda een stuk goodwill ver-
speelt. Mijn advies luidt dan ook: laten we deze uit de begrotings- 1
vijver opgeviste ondermaatse spierinkjes maar weer in het water
gooien. Dat neemt niet weg dat ik wel bereid ben deze posten kri-
tisch te beschouwen en zo nodig af te voeren of te beperken, maai;
dan beoordeeld op hun eigen merites en niet en bloc om vrijwel
uitsluitend budgettaire overwegingen. 1
Ad D. Voor de verhoging van de reinigingsrechten voor het ophalen
van huisvuil bestaat in mijn fractie niet het minste enthousiasme.
Wij zijn evenwel van oordeel dat er in het licht van de noodsituatie
waarin de gemeentelijke financiën zich bevinden op dit ogenblik
geen andere uitweg is. Het betekent intussen - indien de raad hier
toe besluit - dat deze heffing per 1 januari 1965 vergeleken met
1960 verhoogd zal zijn van 2, - tot bijna 14, -. Men kan natuur
lijk zeggen dat het ook nu nog maar 27 cent per week is. Onder -
tussen zijn er echter in diezelfde periode heel wat heffingen en ta - t
rieven omhoog gegaan. Het is een methode waar de laagst-bezol- r
digde groepen het meest door worden getroffen. Het staat voor mij
dan ook geenszins vast dat bij deze dienstverlening per se gestreefd t
moet worden naar een kostprijsdekkend tarief. j
Ook al niet omdat hierbij een duidelijk gemeenschapsbelang be- j
trokken is, dat met zich meebrengt dat men voor elk bewoond pand c
verplicht is zich aan te sluiten bij deze dienstverlening, dat wil
zeggen deze heffing te betalen. j
Ad.E. Ook de verhoging van het rioolrecht voor bedrijven en instel
lingen kunnen wij niet anders zien als een noodzakelijk kwaad als
gevolg van de geschetste omstandigheden. Hierbij is door burge- j.
meester en wethouders nog als argument aangevoerd dat door deze
tariefsverhoging de toedeling van de kosten aan de normale ver
bruikers enerzijds en de'bedrijven eninstellingenanderzijds, op een
rechtvaardiger wijze zal geschieden. Hoewel het niet zo eenvoudig
is beide groepen in dit opzicht met elkaar te vergelijken en de we
derzijdse belangen tegenover elkaar af te wegen, menen wij dat in
het door burgemeester en wethouders genoemde argument stellig
een kern van juistheid schuilt.
Al met al is het financiële beeld, ook voor de toekomst, niet
bijzonder hoopvol. Het is daarom te hopen dat de wet tot voorlo- c
pige verruiming van het gemeentelijk belastinggebied spoedig van
kracht zal worden, opdat voor 1966 de financiële situatie gunstiger c
zalzijn dan thans. Als echter de gemeenten gedwongen zouden wor- c
den om de daardoor geschapen ruimte in enkele jaren geheel te be-
nutten, dan zou dat betekenen dat met de nieuwe, op objectieve
normen berustende, financiële verhoudingsregeling het gestelde doel,
nl. een grotere financiële zelfstandigheid van de gemeenten, niet v
is bereikt. c]
Een duidelijker beeld van de situatie zal voorts pas verkregen kun-
nen worden nadat de uitkeringen uit het gemeentefonds voor het